K 4.5 bijvoeglijk naamwoord / als - dan

Bijvoeglijk naamwoord
  1. Ilona vertelt over het bijvoeglijk naamwoord. 
  2. vragen over het bijvoeglijk naamwoord.
  3. Ilona vertelt over Als - dan
  4. opdrachten maken


1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord
  1. Ilona vertelt over het bijvoeglijk naamwoord. 
  2. vragen over het bijvoeglijk naamwoord.
  3. Ilona vertelt over Als - dan
  4. opdrachten maken


Slide 1 - Slide

Je leert eerst...
... wat een bijvoeglijk naamwoord  is.

... wanneer je een bijvoeglijk naamwoord met een e schrijft. 

... wanneer je een bijvoeglijk naawoored zonder e schrijft.

Slide 2 - Slide

Wanneer krijgt een bijvoeglijk naamwoord een e?

Slide 3 - Open question

de- en het-woorden

De jongen - de leuke jongen - een leuke jongen

Het meisje - het leuke meisje - een leuk meisje


Slide 4 - Slide

Wat is goed?
een ... school is.
A
leuk
B
leuke

Slide 5 - Quiz

Wat is goed?
een ... kater.
A
rode
B
roode
C
rood

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
de ... acteur.
A
beroemd
B
bereomde
C
bereomd
D
beroemde

Slide 7 - Quiz

Je leert...
... wat de trappen van vergelijking zijn.

... wanneer je als moet zeggen.

... wanneer je dan moet zeggen. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Wat is goed
A
leuk, leuker, leukste
B
lief, liever, lieverst
C
groot, groter, grootst
D
gaaf, gafer, gaafst

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
A
Zij is groter dan ik.
B
Zij is leuker als ik.

Slide 11 - Quiz

 ik, mij, hij of hem
Maak de zin af!
Hij is groter dan ik (ben).
*Hij is groter dan mij (ben).
Ik ben leuker dan hij (is).
*Ik ben leuker dan hem (is).

Slide 12 - Slide

wat is goed?
A
Mijn moeder is ouder dan mij.
B
Man vader is jonger dan haar.
C
Mijn zus is groter dan ik.
D
Zij is jonger dan mij.

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik ben groter dan hem.
B
Ik ben groter dan hij.
C
Ik ben groter als hem.
D
Ik ben groter als haar.

Slide 14 - Quiz

er -> dan
Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op er?
 Gebruik 'dan'!

Is er géén verschil?
Gebruik 'als'!

Slide 15 - Slide

Maken

Maak opdracht 5 - 9 op blz. 157.
Als je klaar bent, maak je opdracht 10 en 12.
Als je dat ook hebt gedaan, begin je aan odracht 11.

Slide 16 - Slide

Maak een domino-spel
  1. Maak (minstens 10) vragen over Woorden, Grammatica en spelling uit hoofdstuk 4. Schrijf de antwoorden erachter.
  2. Knip evenveel rechthoekige kaartjes als je vragen hebt.
  3. Zet in het midden van het kaartje een streep.
  4. Zet links het antwoord op een van de vragen.
  5. Zet rechts de vraag die bij een ander antwoord hoort.
  6. Speel het spel.

 

Slide 17 - Slide