Kapitel 4-6

Kapitel 4-6
VWO 3
1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare school

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kapitel 4-6
VWO 3

Slide 1 - Slide

Welche Wörter gehören zu der
DER-Gruppe? Schreib auf:

Slide 2 - Open question

Welche Wörter gehören zu der
EIN-Gruppe? Schreib auf:

Slide 3 - Open question

Meewerkende vorm is
A
Dativ
B
Nominativ
C
Akkusativ

Slide 4 - Quiz

Ich war mit ihm beim Hausarts.
Welke vorm is 'ihm'?
A
Dativ
B
Nominativ
C
Akkusativ

Slide 5 - Quiz

Welke voorzetsels horen bij de Dativ?

Slide 6 - Open question

Welke voorzetsels horen bij de Akkusativ?

Slide 7 - Open question

Bist du nach ......... Spaziergang bei deiner Freundin?
Wähle die richtige Form
A
deinem
B
deinen

Slide 8 - Quiz

Warum seid ihr gegen ...... Plan?
Wähle die richtige Form
A
den
B
dem

Slide 9 - Quiz

Ohne ..... Eintrittskarte kommen wir nicht in den Saal.
Wähle die richtige Form
A
der
B
die

Slide 10 - Quiz

Seit ...... Ausflug interessiert sie sich für ....... Bruder.
Wähle die richtige Form
A
ihren/meinem
B
ihrem/meinen

Slide 11 - Quiz

Was brauchen wir für ....... Ausflug
Wähle die richtige Form
A
dem
B
den

Slide 12 - Quiz

al
helaas
dan
eerst
oft
daarna
uiteindelijk
schon
leider
dann
erst
vaak
danach
schließlich

Slide 13 - Drag question

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
B
zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.

Slide 14 - Quiz

Welke sterke werkwoorden krijgen een klinkerverandering in de tegenwoordige tijd?
A
alle sterke werkwoorden
B
werkwoorden met a en e in de stam
C
werkwoorden met e in de stam
D
werkwoorden met e-a-i-u

Slide 15 - Quiz

hij rijdt
A
er fahrt
B
er fährt

Slide 16 - Quiz

Bij sterke werkwoorden met een lange e in de stam verandert de e in een ......
A
ä
B
i
C
ie

Slide 17 - Quiz

Bij sterke werkwoorden met een lange e in de stam verandert de e in een ie.
Welke 2 werkwoorden zijn hierop een uitzondering?
A
nehmen/ helfen
B
geben/helfen
C
geben/nehmen

Slide 18 - Quiz

Bij sterke werkwoorden met een korte e in de stam verandert de e in een ......
A
ie
B
i
C
ei

Slide 19 - Quiz

Was ......... du gerne? (essen)
A
esst
B
isst

Slide 20 - Quiz

Wer ........ diese Bücher über Asien?(lesen)
A
lest
B
liest

Slide 21 - Quiz

Man ........ die Erfahrung einer Weltreise nie! (vergessen)
A
vergisst
B
vergesst

Slide 22 - Quiz

Wir machen eine Umfrage zum
Thema Zukunft!

Slide 23 - Open question

Ich habe einen netten Freund.

Slide 24 - Open question

Die Realität fiel allerdings ein wenig anders aus.

Slide 25 - Open question

het hbo
de opleiding
de stage
het doel
de vakken
beleven
luieren
leuk vinden
de zaak
gefallen
die Fachhochschule
erleben
die Wirtschaft

das Ziel
das Praktikum
die Fächer
die Ausbildung
faulenzen

Slide 26 - Drag question

Ärzte kümmern sich um Menschen

Slide 27 - Open question

Durch das Verhalten der Frau konnte

dat Tier gerettet werden.

Slide 28 - Open question

Die Rettungskräfte suchten zunächst den Rundweg ab.
A
eerst
B
later
C
bijna

Slide 29 - Quiz

Als ich Philipp zum ersten Mal

begegnete, war er zwölf Jahre alt.
A
eerder
B
als
C
toen

Slide 30 - Quiz

Was ist ............?
Wähle den passenden Teil
A
schon gesehen
B
passiert
C
einen Notarzt

Slide 31 - Quiz

Wir haben die Nachrichten
Wähle den passenden Teil
A
auch so
B
schon gesehen
C
meine Mutter anrufen

Slide 32 - Quiz


Was ist passiert? Antworte auf Deutsch! 

Slide 33 - Open question


Denke dir aus, was hier passiert ist

Slide 34 - Open question

Wechselpräpositionen

Slide 35 - Slide

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 36 - Quiz

Wechselpräpositionen: mit welcher Frage findest du den 4. Fall?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 37 - Quiz

Wat drukt het werkwoord + keuzevoorzetsel met de derde naamval uit?

Slide 38 - Open question

Wat drukt het werkwoord + keuzevoorzetsel met de vierde naamval uit?

Slide 39 - Open question

Slide 40 - Slide