Over taal - blok 5

Over taal - blok 5
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Over taal - blok 5

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie doen? 
  • Wij gaan eerst de afspraken en regels bespreken. 
  • Wij gaan de leerdoelen van vandaag bespreken. 
  • Jullie krijgen instructie van over taal, blok 5. 
  • Jullie gaan een samenwerkingsopdracht maken. 
  • Jullie gaan zelfstandig werken aan het huiswerk. 
  • Klaar? Numo 

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
Wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  • weet je dat mensen in verschillende situaties verschillende soorten taal gebruiken;
  • weet je wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt.

Slide 4 - Slide

Over taal - blok 5 
  • Stappenplan moeilijke woorden 
  • Talen
  •  Signaalwoorden 

Slide 5 - Slide

Stappenplan moeilijke woorden 
Als je een tekst leest, kom je altijd wel woorden tegen die je niet kent. Soms begrijp je daardoor de tekst niet goed. Gebruik dan het Stappenplan moeilijke woorden om achter de betekenis van het woord te komen. 

Slide 6 - Slide

Talen 
Nederlands is de officiële taal van Nederland. Nederland heeft meer officiële talen: het Fries (in Friesland) en het Engels en Papiamento (op de Nederlandse Antillen). Voor veel mensen in Nederland is het Nederlands niet hun eerste taal.
  
Moedertaal: de taal die je van je ouders hebt geleerd. 

Groepstaal: de taal die een groep mensen spreekt. Bijvoorbeeld jongerentaal of vaktaal. Vaktaal hoort bij een bepaald vak of beroep, bijvoorbeeld bij automonteurs of bij Zorg en welzijn.

Chattaal: de taal waarin je sms’t, twittert of WhatsAppt.


Slide 7 - Slide

Signaalwoorden 
Woorden als maar, toch en daarom zijn signaalwoorden. Een schrijver gebruikt signaalwoorden om het verband te laten zien tussen alinea’s, zinnen en zinsdelen. Signaalwoorden geven bijvoorbeeld aan dat er een reden komt of een tegenstelling. Zo helpen signaalwoorden je om de tekst beter te begrijpen.

Slide 8 - Slide

Tegenstelling 
Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn. 
Signaalwoorden zijn: maar, echter, daar staat tegenover,  Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 9 - Slide

Opsomming 
Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot.  

Slide 10 - Slide

Reden 
Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt. 
Signaalwoorden: omdat, namelijk, want. 

Slide 11 - Slide

Aan de slag! 
Je gaat de opdrachten van over taal maken --> blok 5. 
Klaar? Dan ga je aan Numo werken. 

Slide 12 - Slide