Over taal - blok 5

Over taal - blok 5
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Over taal - blok 5

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie doen? 
  • Wij gaan eerst de afspraken en regels bespreken. 
  • Wij gaan de leerdoelen van vandaag bespreken. 
  • Jullie krijgen instructie van over taal, blok 5. 
  • Jullie gaan een samenwerkingsopdracht maken. 
  • Jullie gaan zelfstandig werken aan het huiswerk. 
  • Klaar? Numo 

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
Wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  • weet je dat mensen in verschillende situaties verschillende soorten taal gebruiken;
  • weet je wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt.

Slide 4 - Slide

Over taal - blok 5 
  • Stappenplan moeilijke woorden 
  • Talen
  •  Signaalwoorden 

Slide 5 - Slide

Stappenplan moeilijke woorden 
Als je een tekst leest, kom je altijd wel woorden tegen die je niet kent. Soms begrijp je daardoor de tekst niet goed. Gebruik dan het Stappenplan moeilijke woorden om achter de betekenis van het woord te komen. 

Slide 6 - Slide

Welke hulpmiddelen kun je gebruiken om de betekenis van een moeilijk woord te achterhalen?


A
Een woordenboek
B
Het internet
C
Het stappenplan moeilijke woorden
D
Alle bovenstaande opties

Slide 7 - Quiz

Wat is de eerste stap in het Stappenplan moeilijke woorden?
A
Het woord negeren
B
Het woord opschrijven
C
Het woord opzoeken in een woordenboek
D
Stukje verder of terug lezen

Slide 8 - Quiz

Talen 
Nederlands is de officiële taal van Nederland. Nederland heeft meer officiële talen: het Fries (in Friesland) en het Engels en Papiamento (op de Nederlandse Antillen). Voor veel mensen in Nederland is het Nederlands niet hun eerste taal.
  
Moedertaal: de taal die je van je ouders hebt geleerd. 

Groepstaal: de taal die een groep mensen spreekt. Bijvoorbeeld jongerentaal of vaktaal. Vaktaal hoort bij een bepaald vak of beroep, bijvoor beeld bij automonteurs of bij Zorg en welzijn.

Chattaal: de taal waarin je sms’t, twittert of WhatsAppt.


Slide 9 - Slide

Wat betekent 'moedertaal'?
A
De taal die je op school leert
B
De taal die je van je ouders hebt geleerd
C
De taal die je op je werk spreekt
D
De taal die je op vakantie spreekt

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van groepstaal?
A
Moedertaal
B
Vaktaal
C
Engels
D
Papiamento

Slide 11 - Quiz

Wat is chattaal?
A
De taal die je op school leert
B
De taal die je van je ouders hebt geleerd
C
De taal waarin je sms’t, twittert of WhatsAppt
D
De taal die je op je werk spreekt

Slide 12 - Quiz

Signaalwoorden 
Woorden als maar, toch en daarom zijn signaalwoorden. Een schrijver gebruikt signaalwoorden om het verband te laten zien tussen alinea’s, zinnen en zinsdelen. Signaalwoorden geven bijvoorbeeld aan dat er een reden komt of een tegenstelling. Zo helpen signaalwoorden je om de tekst beter te begrijpen.

Slide 13 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die een vraag stellen
B
Woorden die een conclusie aangeven
C
Woorden die een opsomming geven
D
Woorden die een verband laten zien tussen alinea’s, zinnen en zinsdelen

Slide 14 - Quiz

Welke van de volgende woorden is een signaalwoord?
A
En
B
Maar
C
Of
D
Want

Slide 15 - Quiz

Tegenstelling 
Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn. 
Signaalwoorden zijn: maar, echter, daar staat tegenover,  Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 16 - Slide

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
Zo, evenals
B
Maar, echter, daar staat tegenover
C
In vergelijking met, soortgelijk(e)
D
En, of, want

Slide 17 - Quiz

Opsomming 
Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot.  

Slide 18 - Slide

Welke signaalwoorden geven een volgorde aan?
A
Maar, echter, daar staat tegenover
B
Ten eerste, ten tweede, vervolgens
C
Zo, evenals, soortgelijk(e)
D
En, of, want

Slide 19 - Quiz

Reden 
Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt. 
Signaalwoorden: omdat, namelijk, want. 

Slide 20 - Slide

Welke van de volgende signaalwoorden geeft een reden aan?
A
Maar
B
Of
C
En
D
Omdat

Slide 21 - Quiz

Samenwerkingsopdracht
Signaalwoorden

Slide 22 - Slide

Aan de slag! 
Je gaat de opdrachten van over taal maken --> blok 5. 
Klaar? Dan ga je aan Numo werken. 

Slide 23 - Slide