Herhalingsles blok 4 en 5

Herhalingsles
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herhalingsles

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • Wij gaan eerst de regels en afspraken even bespreken. 
  • Jullie krijgen een herhalingsles van 'over taal' blok 4 en 5. 
  • Jullie gaan de samenvatting leren.  
  • Jullie gaan de oefentoets maken en nakijken.  

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Over taal - blok 4 
  • Schooltaalwoorden
  • Woorden uit teksten
  • Stappenplan moeilijke woorden
  • Trappen van vergelijking
  • Gebruik van als en dan
  • Vaktaal 

Slide 4 - Slide

Schooltaalwoorden 
Op school gebruik je woorden die je thuis meestal niet gebruikt --> schooltaalwoorden. Deze woorden heb je bij alle vakken nodig.

Slide 5 - Slide

Moeilijke woorden 
Woorden uit teksten zijn woorden die je in teksten tegenkomt. Soms zie je lastige, nieuwe woorden in teksten. Als je deze woorden tegenkomt, gebruik je het stappenplan moeilijke woorden. 

Slide 6 - Slide

Trappen van vergelijkingg

Slide 7 - Slide

Gebruik als na:
  • net zo en even: net zo groot als, even mooi als
  • niet zo: niet zo groot als
  • drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als
  • na de stellende trap
Voorbeeld: Hij is even groot als zijn vader.
                       Suus is even aardig als haar moeder.

Gebruik dan 
- na de vergrotende trap 
Voorbeeld: Hij is groter dan zijn vader .
                        Suus is aardiger dan haar moeder.
na ander, andere en anders --> het is anders dan ik dacht.

Slide 8 - Slide

Over taal - blok 5 

  • Talen
  •  Signaalwoorden 

Slide 9 - Slide

Talen 
Nederlands is de officiële taal van Nederland. Nederland heeft meer officiële talen: het Fries (in Friesland) en het Engels en Papiamento (op de Nederlandse Antillen). Voor veel mensen in Nederland is het Nederlands niet hun eerste taal.
  
Moedertaal: de taal die je van je ouders hebt geleerd. 

Groepstaal: de taal die een groep mensen spreekt. Bijvoorbeeld jongerentaal of vaktaal. Vaktaal hoort bij een bepaald vak of beroep, bijvoorbeeld bij automonteurs of bij Zorg en welzijn.

Chattaal: de taal waarin je sms’t, twittert of WhatsAppt.


Slide 10 - Slide

Signaalwoorden 
Woorden als maar, toch en daarom zijn signaalwoorden. Een schrijver gebruikt signaalwoorden om het verband te laten zien tussen alinea’s, zinnen en zinsdelen. Signaalwoorden geven bijvoorbeeld aan dat er een reden komt of een tegenstelling. Zo helpen signaalwoorden je om de tekst beter te begrijpen.

Slide 11 - Slide

Tegenstelling 
Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn. 
Signaalwoorden zijn: maar, echter, daar staat tegenover,  zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 12 - Slide

Opsomming 
Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot.  

Slide 13 - Slide

Reden 
Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt. 
Signaalwoorden: omdat, namelijk, want. 

Slide 14 - Slide

Quizizz
Joinmyquiz.com 

Slide 15 - Slide

Aan de slag! 
  • Je gaat de samenvatting leren. 
  • Je gaat de oefentoets maken en nakijken. 
  • Alle opdrachten van Over Taal blok 4 en 5 zijn af! 

Slide 16 - Slide