LJ1 3+4 Herhaling grammatica / LJ2 3+4 Herhaling grammatica

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 Grammatica  - LJ2 Grammatica
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 Grammatica  - LJ2 Grammatica
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Laat je boek nog even dicht. 

LJ2: Begin alvast aan het werkblad en kijk via LessonUp naar de les. 

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- Weet je hoe je het werkwoordelijk gezegde, het zelfstandig naamwoord en de lidwoorden in een zin vindt
- kun je zinnen in zinsdelen verdelen
- weet je hoe je het onderwerp in de zin vindt. 

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): 


Voor deze les is geen mini-check. We doen allemaal mee met de instructie.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?
1. Je zoekt eerst het werkwoordelijk gezegde.
2. Dan stel je de vraag wie / wat + werkwoordelijk gezegde.

De leerlingen letten goed op.
Wie letten op? ....... de leerlingen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

het onderwerp
De werkwoorden in een zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.

Het onderwerp in een zin vertelt wie of wat dat doet.

Slide 10 - Slide

getalproef
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze zijn allebei of enkelvoud of allebei meervoud.

Slide 11 - Slide

De kat eet.
De katten eten.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Waaruit bestaat het werkwoordelijke gezegde van een zin?
A
Het onderwerp + alle werkwoorden
B
Alle werkwoorden
C
Alle werkwoorden + lijdend voorwerp
D
De persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Slide

zelfstandig naamwoord???
  • kun je er een lidwoord voor zetten?
  • kun je er meervoud / enkelvoud van maken?
  • kun je het verkleinen (-tje)? 
ja = zelfstandig nmw

Slide 16 - Slide

banaan
  • de banaan
  • bananen
  • banaantje 

Slide 17 - Slide

boom
  • de boom
  • bomen
  • boompje 

Slide 18 - Slide

Parijs


  • naam van een plaats 

Slide 19 - Slide

zinsdelen
Je bouwt een zin met stukjes informatie.

(wie , wat wordt er gedaan, waar, wanneer, hoe, waarom etc.)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

5. Begeleid inoefenen
Intensief --> Had je alle vragen van de mini-check fout?
nvt

Slide 22 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig het werkblad. 



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 23 - Slide

1. Lesopening

LJ2: Pak je boek van Nederlands en laat deze nog even dicht op tafel liggen.

Slide 24 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe je het lijdend voorwerp vindt in een zin
- kun je het ww, lw, znw, bnw en vz vinden in een zin
- kun je het meewerkend- en persoonlijk voornaamwoord vinden in een zin
- Weet je wat het bezittelijk voornaamwoord is

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 25 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): 


We hebben geen mini-check voor deze les.

Slide 26 - Slide

Meewerkend voorwerp
AAN/VOOR wie + WWG + OND + LV ?

De makelaar geeft de sleutels aan de nieuwe bewoner.
Kan je 'aan' weglaten' ?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Lisa schonk een duur horloge aan haar vriend.
MV =
A
aan haar vriend
B
Lisa
C
schonk
D
een duur horloge

Slide 29 - Quiz

bouwplan
Mijn moeder
viert
haar verjaardag
waar?
wanneer?

Slide 30 - Slide

Wél of geen lijdend voorwerp
Een zin heeft alleen een                  
                                                 als je antwoord kunt geven op de vraag:

Wie of wat
+
gezegde
+
lijdend voorwerp
onderwerp

Slide 31 - Slide

hoeveelheden   
maten                          zijn nooit lijdend voorwerp
gewichten
afstanden   

Slide 32 - Slide

Roy drinkt iedere dag een glas melk.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Voorzetsels
Voorzetsels zijn kleine woordjes die dikwijls voor een zelfstandig naamwoord staan.

Enkele voorbeelden van voorzetsels: in, op , voor, naast, met, langs, boven, om, naar, achter, bij, aan, in, over, uit, door, onder en van. 

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Slide

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)

Slide 37 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 38 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 39 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 40 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 41 - Slide

Zinsontleding: hoe moest het ook alweer? 
1. Zoek de persoonsvorm
(zin vragend maken / tijdproef)
2. Zoek het wwg
(alle werkwoorden in de zin bij elkaar zetten)
3. zoek het onderwerp
(vraag: wie/wat + wwg)
4. Zoek het lijdend voorwerp
(vraag: wie/wat + wwg + onderwerp)

Slide 42 - Slide

een voorbeeld:
Mijn vader repareert vanmiddag mijn lekke band. 
PV = repareert
wwg = repareert
ond = (wie repareert?)  Mijn vader
lv = (wat repareert mijn vader?) mijn lekke band

Slide 43 - Slide

voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of zaken.
In dit blok leren we over:
    - persoonlijke voornaamwoorden
  - bezittelijke voornaamwoorden

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video

6. Zelfstandig werken
LJ1 + LJ2: Je maakt nu zelfstandig het werkblad.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 47 - Slide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?
Heb je nog vragen voor de toets?


Slide 48 - Slide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?
Heb je nog vragen voor de toets?
                    

Slide 49 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Donderdag 30 maart
Werkbladen af

Huiswerk LJ2: 
Donderdag 30 maart
Werkbladen af
Toetsen LJ1: 
Woensdag 5 april
SO Spelling blok 3 + 4

Toetsen LJ2: 
Woensdag 5 april
SO Spelling blok 3 + 4

Slide 50 - Slide