GKC M3 -Kap2 Thema Ausbildung -Schule 4.-8.Januar

M3  Woche 1 (4.- 8. 1. 2021)
Montag, den 4. 1. 2021
-Begrüßung
-Rückblick auf die Ferien mithilfe von Emojis
-Erklärung Silvester 
-Ausbildung S. 116-118- video Laura-Lily
-Hausaufgaben
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

M3  Woche 1 (4.- 8. 1. 2021)
Montag, den 4. 1. 2021
-Begrüßung
-Rückblick auf die Ferien mithilfe von Emojis
-Erklärung Silvester 
-Ausbildung S. 116-118- video Laura-Lily
-Hausaufgaben

Slide 1 - Slide

Wie waren deine Ferien?
Finde 2 Emojis die uns einen guten Eindruck von deinen Ferien geben.
Kopiere sie in die nächste Seite. Du hast dafür 3 Minuten.


Slide 2 - Slide

Finde 2 Emojis die einen guten Eindruck von deinen Ferien geben.
Kopiere sie hier unten. Du hast dafür 3 Minuten.

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Video

Der Ursprung von Silvester ist
A
christlich
B
heidnisch
C
das weiß man nicht so genau

Slide 5 - Quiz

Silvester ist am
A
31. Dezember
B
1. Januar
C
25. Dezember

Slide 6 - Quiz

Was wünscht man sich zu Silvester?
A
Gutes Neujahr!
B
Viel Erfolg!
C
Gutes Altjahr!
D
Guten Rutsch!

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Seite 116: Schule, Ausbildung und Beruf

Slide 9 - Slide

Buch
  • Nehmt S. 116 -Ausbildung und Lehre- vor euch.
  • Der Text wird vorgelesen und evt. erklärt. 
  • Macht Notizen zu diesem Text.


Slide 10 - Slide

Was ist ein anderes Wort für "Lehrling"
A
Schüler
B
Azubi
C
Lerner
D
Fachmann

Slide 11 - Quiz

Wenn man Meister ist, kann man
A
keinen eigenen Betrieb leiten
B
Azubis ausbilden
C
an einer Schule arbeiten
D
Lehrlinge das Handwerk lehren

Slide 12 - Quiz

Was ist die richtige Reihenfolge?
A
Geselle-Lehrling-Meister
B
Lehrling-Azubi-Meister
C
Azubi-Geselle-Meister
D
Lehrling-Geselle-Meister

Slide 13 - Quiz

Kleiner Test zwischendurch
haben und sein

Slide 14 - Slide

ich (haben)
A
ich habbe
B
ich hab
C
ich habe
D
ich hatte

Slide 15 - Quiz

ihr (sein)
A
ihr seit
B
ihr seid
C
ihr sind
D
seind

Slide 16 - Quiz

Wo bist du gestern Abend die ganze Zeit ........?
A
gesind
B
gewest
C
geseind
D
gewesen

Slide 17 - Quiz

Der Mann hat viel Glück ...
A
gehat
B
gehattet
C
gehabt
D
gehast

Slide 18 - Quiz

werden
ich werde
du wirst
er/sie/es wird

wir werden
ihr werdet
sie/Sie werden
sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist

wir sind
ihr seid
sie/Sie sind
haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat

wir haben
ihr habt
sie/Sie haben

Slide 19 - Slide

er (werden)
A
er wirt
B
er werdet
C
er wird
D
er werd

Slide 20 - Quiz

werden
betekenis zowel 

-worden-
en
--zullen-

Slide 21 - Slide

du (werden)
A
du wirdst
B
du werdst
C
du werdest
D
du wirst

Slide 22 - Quiz

-werden- heeft 2 betekenissen!!
ich werde-------ik word, zal
du wirst---------jij wordt, zal(zult)
er/sie/es wird---hij/zij/het wordt, zal

wir werden-- wij worden, zullen
ihr werdet-=--jullie worden, zullen
sie werden---zij worden, zullen;
Sie werden---u wordt, zal(zult)

Slide 23 - Slide

jij zult
A
du wirst
B
du werdest
C
du sollst
D
du wirdst

Slide 24 - Quiz

ik zal
A
ich soll
B
ich will
C
ich werde
D
ich wird

Slide 25 - Quiz

hij wordt, hij zal
A
er werd
B
er soll
C
er werdet
D
er wird

Slide 26 - Quiz

Grammatik: Voorzetsels met de 3e naamval+ der/ein- groep

Slide 27 - Slide

Neem je gele kaart voor je
en blz 127 

Slide 28 - Slide

Welke voorzetsel is geen voorzetsel van de 3e naamval?
A
bei
B
mit
C
zu
D
für

Slide 29 - Quiz

-mit einem- kun je alleen gebruiken bij
woord/woorden, die ......... zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig en mannelijk
D
meervoud en mannelijk

Slide 30 - Quiz

Meine, seine, unsere (ipv mein-) mag je alleen gebruiken bij ...... en ......woorden
A
mannelijke en onzijdige
B
vrouwelijke en onzijdige
C
onzijdige en meervoud
D
vrouwelijke en meervoud

Slide 31 - Quiz

het lidwoord -der- verandert in de 3e nv- in...
(kijk op je gele krt)
A
den
B
dem
C
der

Slide 32 - Quiz

wanneer kan ook het zelfstandig naamwoord een extra -n- krijgen?
(gele kaart!)
A
bij 3e naamval vrouwelijk
B
bij 3e naamval meervoud
C
bij 3e naamval onzijdig
D
3e naamval mannelijk

Slide 33 - Quiz

Erklärung ist:  

bei, von en zu moeten worden samengetrokken 


der/das=> bei dem => beim (bij de, bij het)

   der/das=> von dem => vom (van de, van het) 

       der/das => zu dem => zum (naar de, naar het)

die(enkelv) => zu der  => zur (naar de, naar het)



Slide 34 - Slide

-Von dem- wordt...

Slide 35 - Open question

-zu der- wordt

Slide 36 - Open question

-bei dem- wordt

Slide 37 - Open question

-zu dem- wordt

Slide 38 - Open question

Lernliste

Slide 39 - Slide

Bedeutung von -precies-
A
falsch
B
richtig
C
genau
D
schwer

Slide 40 - Quiz

Bedeutung von vmbo-bk
A
Realschule
B
Hauptschule
C
Gesamtschule

Slide 41 - Quiz

Bedeutung scheikunde
A
Chemie
B
Physik
C
Erdkunde

Slide 42 - Quiz

Bedeutung de stage
A
die Praktikun
B
das Praktikum
C
der Praktikum

Slide 43 - Quiz

Bedeutung een vakopleiding doen
A
eine Schule machen
B
eine Lehre tun
C
eine Lehre machen

Slide 44 - Quiz

Bedeutung -oefenen-
A
arbeiten
B
lernen
C
üben

Slide 45 - Quiz

Bedeutung -ziemlich-
A
namelijk
B
tamelijk
C
eerst

Slide 46 - Quiz

Bedeutung -Feierabend haben-
A
een vrije avond hebben
B
een feestje hebben
C
vrij zijn na het werk
D
vrijdag vrij zijn

Slide 47 - Quiz

Bedeutung -die Datei-
A
de datum
B
de opslag
C
de gegevens
D
het bestand

Slide 48 - Quiz