This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Een stof is waarvan iets is gemaakt.
A
waar
B
niet waar
Slide 1 - Quiz
Een materiaal is een ding waarvan je een stof kunt maken.
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quiz
Sleep de juiste stoffen naar de juiste afbeeldingen
plastic
cement
aluminium
goud
hout
Slide 3 - Drag question
Je ziet hier een klaslokaal. Noem eens drie materialen die je hier in dit klaslokaal ziet.
Slide 4 - Open question
Noem drie soorten metalen. Je mag goud en aluminium niet meer gebruiken.
Slide 5 - Open question
welke stofeigenschap hoort niet bij glas?
A
doorzichtig
B
buigbaar
C
breekbaar
D
hard
Slide 6 - Quiz
sleep de juiste stofeigenschappen naar de juiste stof
zoet
doorzichtig
zuur
brandbaar
buigbaar
citroen
rubber
hout
suiker
glas
Slide 7 - Drag question
Wat kun je van rubber maken?
Slide 8 - Open question
Soms lijken stoffen op elkaar en kun je niet zien wat het is. Dan moet je verder onderzoeken met je zintuigen. Wat mag je nooit doen om erachter te komen welke stof het is?
Slide 9 - Open question
Water heeft verschillende fases. Welke drie fases heeft water?
Slide 10 - Open question
Van vast naar vloeibaar heet
A
condenseren
B
stollen
C
smelten
D
verdampen
Slide 11 - Quiz
van gas naar vloeibaar heet:
A
condenseren
B
stollen
C
smelten
D
verdampen
Slide 12 - Quiz
van vloeibaar naar gas heet:
A
condenseren
B
stollen
C
smelten
D
verdampen
Slide 13 - Quiz
Wat is het kookpunt van water?
A
50 graden
B
30 graden
C
100 graden
D
0 graden
Slide 14 - Quiz
Wat is het smetpunt van water?
A
50 graden
B
30 graden
C
100 graden
D
0 graden
Slide 15 - Quiz
Alle vloeistoffen hebben hetzelfde kookpunt.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Welke van de volgende stoffen heeft de grootste dichtheid? Hout, ijzer, plastic, of rubber