Tweedejaars niv 3: Present simple & continuous, future

Periode 4
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Periode 4

Slide 1 - Slide

Opdracht
Je gaat een uitnodigingsmail schrijven naar een sportevent die jij hebt georganiseerd. 
Nodig jouw favoriete sportspersoon uit voor het evenement.

Gebruik hier ongeveer 200 woorden voor (10% marge)

Slide 2 - Slide

Inhoud opdracht
Verwerk de volgende punten in jouw (formele) brief:
1) geef aan dat jij het sportevent hebt georganiseerd
2) locatie, datum & tijd van het event
3) wat de doelgroep is en waarom je voor deze doelgroep hebt gekozen
4) benoem 3 activiteiten die zullen plaatsvinden
5)) waarom de persoon (jouw gekozen sportspersoon) moet komen
6) geef aan dat je budget beperkt is en dat je alleen reiskosten kan vergoeden


Slide 3 - Slide

Beoordeling
1) zinsopbouw
2) interpunctie
3) signaalwoorden
4) grammatica en spelling
5) structuur
Vandaag gaan we beginnen met de grammatica die je nodig hebt om de opdracht goed te maken. 

Slide 4 - Slide

Present & Future tenses

Slide 5 - Slide

Lesdoel

Het kunnen toepassen van de present simple, present continuous en future in een Engelse zin.


Slide 6 - Slide

Present simple
Present continuous
Future
He is 15 years old.
It's snowing in Canada
My parents are flying to Italy next week.
I will help you with your homework.

Slide 7 - Drag question

Present simple
Tegenwoordige tijd.
Gebruik: bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen.

Vorm:
1 hele werkwoord gebruiken bij I, you, we, you they
2 ww + s bij he, she, it

Slide 8 - Slide

Present simple

Water boils at 100 degrees Celsius.

Sam is 15 years old.
I often watch TV in the evening.

 

Slide 9 - Slide

Present continuous

Tegenwoordige tijd - duurvorm

Gebruik: iets is nu, op dit moment aan de gang.


Vorm:

am/are/is (vorm van to be) + (werkwoord + ing)

Slide 10 - Slide

Present continuous

I'm watching a film at the moment.
It's raining in Sydney.

He is taking a shower right now.

Slide 11 - Slide

Future

Toekomst.

Er zijn vier verschillende manieren om de toekomst  aan te geven in het Engels:
1. Present continuous
2. To be going to
3. Shall/Will
4. Present simple

Slide 12 - Slide

Future > 1 present continuous

Gebruik: om te praten over afspraken in de toekomst waarvan de tijd/plaats al vaststaat.


He is leaving for New Zealand tomorrow.
I'm meeting Susan at the train station.

Slide 13 - Slide

Future > 2 to be going to

Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor je bewijs hebt.


Vorm:
am/are/is (vorm van to be) + going to + hele werkwoord

Slide 14 - Slide

Future > 2 to be going to

Examples:


Look! He is going to fall off his bike!
Look at those dark clouds. It is going to rain. 
I am not going to hike tomorrow. I am too tired to hike.

Slide 15 - Slide

Future > 3 shall/will
Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je geen bewijs hebt.

Slide 16 - Slide

Future > 3 shall/will

Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?

In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?

Slide 17 - Slide

Future > 3 Shall/will

In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.


In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.


Slide 18 - Slide

Future > 4 present simple
Gebruik: als er sprake is van een vast schema, zoals aankomst- en vertrektijden, openings- en sluitingstijden, begin- en eindtijden.

Vorm:
1. hele werkwoord bij I, you, we, you, they
2. ww + s bij he, she, it.

Slide 19 - Slide

Future > 4 present simple
Examples:
The train leaves at 4 pm from platform 5A.
Our school closes at 5 pm every day.
The show starts in ten minutes.
When does the match begin?

Slide 20 - Slide

The train ____ at 11:45.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 21 - Quiz

Look! Those girls ____ that busy highway.
A
cross
B
will cross
C
are crossing
D
are going to cross

Slide 22 - Quiz

Sharon ____ her birthday next Saturday at 2 pm.
A
celebrates
B
is celebrating
C
will celebrate
D
is going to celebrate

Slide 23 - Quiz

He sometimes ____ the bus to school.
A
takes
B
is taking
C
is going to take
D
will take

Slide 24 - Quiz

Wat ging goed met het oefenen?

Slide 25 - Open question

Welk onderwerp vereist extra aandacht?

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link