Les 31

El programa de hoy 
- Een email schrijven in het Spaans 
- Uitspraak oefenen 
- Leerstof herhalen 
1 / 10
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

El programa de hoy 
- Een email schrijven in het Spaans 
- Uitspraak oefenen 
- Leerstof herhalen 

Slide 1 - Slide

Schrijven (kijk in blz. 25)
Aan het begin van de zin, namen, achternamen, altijd een hoofdletter en twee punten. 
¡Hola! of Hola, Ricardo: 
¿Cómo estás?, ¿Qué tal? 
Aan het einde van de zin kan je afsluiten met: 
Adiós, Un abrazo, Saludos, (formeel) 

Slide 2 - Slide

Stuur een email naar een Spaanse vriend: 
  • Begin de email met een begroeting
  • Vraag: hoe gaat het? in het Spaans.
  • Geef antwoord op de vragen:  
¿Cuántos años tienes? 
 ¿De dónde eres? 
¿Cuántos estudiantes sois en tu clase? 
 ¿Cuál es tu asignatura favorita? 
 ¿Qué deporte te gusta?
Sluit de email af met 'Adiós', 'Un abrazo', 
Saludos (formeel) 


  • Eindig de email met een afsluiting 
Kijk in blz. 24 (blauwe kader) 
voor grammatica 

Slide 3 - Slide

Hola, Pedro: 

¿Qué tal? Yo tengo 12 años. Soy de Holanda. 
Somos 30 estudiantes en clase. 
Mi asignatura favorita es inglés. 
Me gusta el fútbol. 

Un abrazo, 
Leila. 

Slide 4 - Slide

Ken je de woorden 'Vamos/Vale', Sí,No?
Ga naar blz. 27 
¿Vamos al parque?
No, al parque no. 
¿Vamos al cine? 
Vale, vamos. 
Vocabulaire
A la= naar 
Al (A+el)=naar

Slide 5 - Slide

Pronunciación y ortografía 
11. A E I O U

12. azul, casa, mesa, policía, escribir, 
matemáticas, lápiz, Pepe, Pili, 
mamá, beber, vivir, tonto, uno

Slide 6 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (Deze/Dit
Die/Dat) 

Este     Esta
Estos    Estas 

 (La silla- Esta silla)

(El libro- Este libro) 


Slide 7 - Slide

Este/ Esta Estos/ Estas?
¿Quién es ____chico?
Wie is deze jongen? 
¿Quién es _____
mujer?
Wie is deze vrouw?
¿Quiénes  son _______
chicos? 
Wie zijn deze jongens?

Slide 8 - Slide

Schrijf de zinnen in het meervoud 
1. Este libro es de Matemáticas. 
2. Este chico es muy alto. 
3. Este estudiante es de Polonia. 
4. Esta chica es mi amiga. 
5. Este gato es negro. 

Slide 9 - Slide

Huiswerk 
Leren voor de toets 


Slide 10 - Slide