Kapitel 4 - Lektion 4

Guten Tag!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Tag!

Slide 1 - Slide

Grammatik D: 

Grammatik: Ik kan de 7/2 regel met betrekking tot de keuzevoorzetsels toepassen (S. 36).

Slide 2 - Slide

7/2-regel

Slide 3 - Slide

De wisselvoorzetsels:
an - aan
auf - op
neben - naast
hinter - achter
unter - onder
über - boven / over
in - in
zwischen - tussen
vor - voor

Slide 4 - Slide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
3e
dem / einem
der / einer
dem / einem
den / keinen
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
Wanneer gebruik je welke naamval?

  • 3e naamval bij waar of wanneer
  • 4e naamval bij waarheen, van locatie A naar locatie B

Slide 5 - Slide

3e of 4e? waar of waarheen?
Die Kinder gehen in die Disko.
Die Kinder tanzen in der Disko.
Controlevraag: waar/waarheen [werkwoord] die Kinder?
Antwoord: in ....
uitleg
uitleg

Slide 6 - Slide

3e of 4e? waar of waarheen?
Thomás und Jana setzen sich ans Wasser.
Thomás und Jana küssen sich am Wasser.
Controlevraag: waar/waarheen [werkwoord] Thomas en Jana?
Antwoord: an ....
uitleg
uitleg

Slide 7 - Slide

Kies: Waar +3 of waarheen +4?

Die Jungs schleppen das Zelt zwischen ... Bäume.
A
waar +3
B
waarheen +4

Slide 8 - Quiz

Juiste antwoord: B

Die Jungs schleppen das Zelt zwischen ... Bäume.

zwischen (waarheen +4) mv = die Bäume.
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
3e
dem / einem
der / einer
dem / einem
den / keinen
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine

Slide 9 - Slide


uitleg
1/3 
Käthe schießt den Ball in ... Tor.
A
in (waar +3) o = dem
B
in (waarheen +3) o = das
C
in (waar +4) o = dem
D
in (waarheen +4) o = das

Slide 10 - Quiz


2/3 
Thomás streichelt das Kaninchen unter ... Rutsche.
A
unter (waar +3) v = der
B
unter (waarheen +3) v = die
C
unter (waar +4) v = der
D
unter (waarheen +4) v = die

Slide 11 - Quiz


3/3 
Thomás fährt vor ... Auto.
A
vor (waar +3) o = dem
B
vor (waarheen +3) o = das
C
vor (waar +4) o = dem
D
vor (waarheen +4) o = das

Slide 12 - Quiz

1) Käthe schießt den Ball in das Tor.
waar/waarheen schiet Käthe de bal? -> in het doel
van voet naar doel = waarheen +4

2) Thomás streichelt das Kaninchen unter der Rutsche
waar/waarheen aait Thomás? -> onder de glijbaan
hij blijft op dezelfde locatie = waar +3

3) Thomás fährt vor dem Auto.
waar/waarheen rijdt Thomás? -> voor de auto
hij blijft tenopzichte van de auto op dezelfde plek = waar +3

Slide 13 - Slide

Nu zelf! Let op, je moet het op de juiste manier opschrijven:

in (waar +3) m = dem Auto
auf (waarheen +4) m = den Tisch

Ken je het schema én het rijtje van de voorzetsels al uit je hoofd? Dan gaat het nog makkelijker!
Let op de spaties bij het typen!!!
uitleg

Slide 14 - Slide


uitleg/antwoord
1/5 
Thomás setzt sich zwischen ... Mädchen.

Slide 15 - Open question


uitleg/antwoord
2/5 
 Der Apfel ist unter ... Marktstand gerollt.

Slide 16 - Open question


uitleg/antwoord
3/5  
 Hans und Thomás zelten zwischen ... Bäumen.

Slide 17 - Open question


uitleg/antwoord
4/5  
Hans pinkelt neben ... Toilette.

Slide 18 - Open question


uitleg/antwoord
5/5  
Der Hund isst den Apfel unter ... Marktstand

Slide 19 - Open question

Wanneer? +3

  1. vor den Ferien
  2. zwischen der ersten und vierten Stunde
  3. am Montag (an dem)

Slide 20 - Slide

Geen waar, waarheen of wanneer?
Jana freut sich auf ihren Geburtstag.

Man kann Hans an seiner grünen Hose erkennen.

Käthe und Jana haben über die Ferien gesprochen.

Thomás warnte Hans vor dem schnellen Auto.




Slide 21 - Slide

Als je géén waar/waarheen/wanneer kan vragen, pas je de 7/2-regel toe:
  • na auf en über +4
  • na an, neben, hinter, unter, in, zwischen en vor +3


Waarom heet het 7/2-regel?
auf + über = 2 voorzetsels
an, neben, hinter, unter, in, zwischen + vor = 7 voorzetsels

Slide 22 - Slide

7/2-regel toepassen:
Jana freut sich auf ihr... Geburtstag.
  • auf (7/2 +4) m = ihren Geburtstag

Man kann Hans an sein... grün... Hose erkennen.
  • an (7/2 +3) v = seiner grünen Hose

Käthe und Jana haben über d... Ferien gesprochen.
  • über (7/2 +4) mv = die Ferien

Thomás warnte Hans vor d... schnell... Auto.
  • vor (7/2 +3) o = dem schnellen Auto




Slide 23 - Slide


uitleg opdracht
uitleg/antwoord
1/5 
Thomás hat über mein... neu... Fahrrad gelacht.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 24 - Quiz


uitleg/antwoord
2/5 
Jana und Lena spielen in d... Schwimmbad.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 25 - Quiz


uitleg/antwoord
3/5  
Käthe wartet auf d... Bus.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 26 - Quiz



uitleg/antwoord
4/5  
Hans kann nicht zwischen d... Croissant und d... Apfel wählen.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 27 - Quiz


uitleg/antwoord
5/5  
Thomás schickt den Hund in sein... Hundehütte.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 28 - Quiz

Machen
Lektion 4 Aufgabe 10
Lektion 5 Aufgabe 7 und 11

Fertig lernen die Wörter von Lektionen 1,2,4,5 Deutsch- Niederländisch

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide