Naamvallen: wisselvoorzetsels & ein-Gruppe




de wisselvoorzetsels
uitleg
Sterke werkwoorden &
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson




de wisselvoorzetsels
uitleg
Sterke werkwoorden &

Slide 1 - Slide

Kapitel 5  - Seite 67, 68, 69, 70
Sterke werkwoorden met een a en e in de stam in veranderen bij du/er/sie/es in de tegenwoordige tijd
anfangen         helfen           sehen
du fängst an    du hilfst       du siehst
er fängt an        er hilft          er sieht

Op de a komt een Umlaut
De e verandert in een i of ie (afhankelijk van de uitspraak)

Slide 2 - Slide

vervoeg vanuit het NL
(Dit krijg je ook zo op de toets):
laten - du .......

Slide 3 - Open question

vervoeg - lezen
sie ........

Slide 4 - Open question

vervoeg
houden = er ......

Slide 5 - Open question

Tot slot; Let op de uitzonderingen!
vertaal :
1. Hij staat
2. zij neemt
3. jij geeft
4. jij houdt, hij houdt
5. hij loopt

Slide 6 - Slide

vertaal :

1. Hij staat
- er steht - geen e-i wissel
2. zij neemt
- sie nimmt  - lange e uitspraak - korte i
3. jij geeft
- du gibst  - zie hierboven
4. jij houdt, hij houdt
- du hältst, er hält
5. hij loopt - er läuft - krijgt ook a- Umlaut

Slide 7 - Slide

De wisselvoorzetsels:
an - aan
auf - op
neben - naast
hinter - achter
unter - onder
über - boven / over
in - in
zwischen - tussen
vor - voor
uitleg
liedje!

Slide 8 - Slide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
3e
dem / einem
der / einer
dem / einem
den / keinen
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
Wanneer gebruik je welke naamval?

  • 3e naamval bij waar of wanneer
  • 4e naamval bij waarheen, van locatie A naar locatie B
uitleg

Slide 9 - Slide

3e of 4e? waar of waarheen?
Die Kinder gehen in die Disko.
Die Kinder tanzen in der Disko.
Controlevraag: waar/waarheen [werkwoord] die Kinder?
Antwoord: in ....
uitleg
uitleg

Slide 10 - Slide

3e of 4e? waar of waarheen?
Thomás und Jana setzen sich ans Wasser.
Thomás und Jana küssen sich am Wasser.
Controlevraag: waar/waarheen [werkwoord] Thomas en Jana?
Antwoord: an ....
uitleg
uitleg

Slide 11 - Slide

Kies: Waar +3 of waarheen +4?

Die Jungs schleppen das Zelt zwischen ... Bäume.
A
waar +3
B
waarheen +4

Slide 12 - Quiz

Juiste antwoord: B

Die Jungs schleppen das Zelt zwischen ... Bäume.

zwischen (waarheen +4) mv = die Bäume.
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
3e
dem / einem
der / einer
dem / einem
den / keinen
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine

Slide 13 - Slide


uitleg
1/3 
Käthe schießt den Ball in ... Tor.
A
in (waar +3) o = dem
B
in (waarheen +3) o = das
C
in (waar +4) o = dem
D
in (waarheen +4) o = das

Slide 14 - Quiz


2/3 
Thomás streichelt das Kaninchen unter ... Rutsche.
A
unter (waar +3) v = der
B
unter (waarheen +3) v = die
C
unter (waar +4) v = der
D
unter (waarheen +4) v = die

Slide 15 - Quiz


3/3 
Thomás fährt vor ... Auto.
A
vor (waar +3) o = dem
B
vor (waarheen +3) o = das
C
vor (waar +4) o = dem
D
vor (waarheen +4) o = das

Slide 16 - Quiz

1) Käthe schießt den Ball in das Tor.
waar/waarheen schiet Käthe de bal? -> in het doel
van voet naar doel = waarheen +4

2) Thomás streichelt das Kaninchen unter der Rutsche
waar/waarheen aait Thomás? -> onder de glijbaan
hij blijft op dezelfde locatie = waar +3

3) Thomás fährt vor dem Auto.
waar/waarheen rijdt Thomás? -> voor de auto
hij blijft tenopzichte van de auto op dezelfde plek = waar +3
uitleg
uitleg
uitleg

Slide 17 - Slide

Nu zelf! Let op, je moet het op de juiste manier opschrijven:

in (waar +3) m = dem Auto
auf (waarheen +4) m = den Tisch

Ken je het schema én het rijtje van de voorzetsels al uit je hoofd? Dan gaat het nog makkelijker!
Let op de spaties bij het typen!!!
uitleg

Slide 18 - Slide


uitleg/antwoord
1/5 
Thomás setzt sich zwischen ... Mädchen.

Slide 19 - Open question


uitleg/antwoord
2/5 
 Der Apfel ist unter ... Marktstand gerollt.

Slide 20 - Open question


uitleg/antwoord
3/5  
 Hans und Thomás zelten zwischen ... Bäumen.

Slide 21 - Open question


uitleg/antwoord
4/5  
Hans pinkelt neben ... Toilette.

Slide 22 - Open question


uitleg/antwoord
5/5  
Der Hund isst den Apfel unter ... Marktstand

Slide 23 - Open question

Wanneer? +3

  1. vor den Ferien
  2. zwischen der ersten und vierten Stunde
  3. am Montag (an dem)
uitleg

Slide 24 - Slide

Geen waar, waarheen of wanneer?
Jana freut sich auf ihren Geburtstag.

Man kann Hans an seiner grünen Hose erkennen.

Käthe und Jana haben über die Ferien gesprochen.

Thomás warnte Hans vor dem schnellen Auto.




uitleg

Slide 25 - Slide

Als je géén waar/waarheen/wanneer kan vragen, pas je de 7/2-regel toe:
  • na auf en über +4
  • na an, neben, hinter, unter, in, zwischen en vor +3


Waarom heet het 7/2-regel?
auf + über = 2 voorzetsels
an, neben, hinter, unter, in, zwischen + vor = 7 voorzetsels
uitleg

Slide 26 - Slide

7/2-regel toepassen:
Jana freut sich auf ihr... Geburtstag.
  • auf (7/2 +4) m = ihren Geburtstag

Man kann Hans an sein... grün... Hose erkennen.
  • an (7/2 +3) v = seiner grünen Hose

Käthe und Jana haben über d... Ferien gesprochen.
  • über (7/2 +4) mv = die Ferien

Thomás warnte Hans vor d... schnell... Auto.
  • vor (7/2 +3) o = dem schnellen Auto




uitleg
uitleg
uitleg
uitleg

Slide 27 - Slide


uitleg opdracht
uitleg/antwoord
1/5 
Thomás hat über mein... neu... Fahrrad gelacht.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 28 - Quiz


uitleg/antwoord
2/5 
Jana und Lena spielen in d... Schwimmbad.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 29 - Quiz


uitleg/antwoord
3/5  
Käthe wartet auf d... Bus.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 30 - Quiz



uitleg/antwoord
4/5  
Hans kann nicht zwischen d... Croissant und d... Apfel wählen.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 31 - Quiz


uitleg/antwoord
5/5  
Thomás schickt den Hund in sein... Hundehütte.
A
7/2 +3
B
7/2 +4
C
waar +3
D
waarheen +4

Slide 32 - Quiz

slotwoord

Slide 33 - Slide