Hoofdstuk 1 - begroten voor iedereen (opg. 1.8 t/m 1.17)

Hoofdstuk 1: Begroten voor iedereen
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoofdstuk 1: Begroten voor iedereen

Slide 1 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 2 - Slide

Is briefgeld een voorbeeld van Chartaal geld of giraal geld?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 3 - Quiz

Als je geld pint, dan wordt chartaal geld giraal geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat is geen inkomensvorm?
A
Bezit
B
Overdracht
C
Arbeid
D
Lenen

Slide 5 - Quiz

Tot welke inkomensvorm behoort rente?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 6 - Quiz

wat is de inkomensvorm van AOW? (algemene oudersdomswet)
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 7 - Quiz

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachts inkomen
Salaris
Huur
Zakgeld
Subsidie
Rente
Winst
Uitkering
Pacht

Slide 8 - Drag question

Hoe rekenen we iets om van maanden naar weken? €80 per maand.
A
€80 : 4 = €
B
€80 x 12 : 52 = €
C
€80 : 5 = €
D
€80 : 12 = €

Slide 9 - Quiz

Vragen over opgave 
1.1 t/m 1.7?

Slide 10 - Slide

Leerdoelen
  • Weten wat het NIBUD is.
  • Weten waarom je prioriteiten moet stellen in de economie.
  • Weten wat budgetteren is.
  • Een budgetlijn kunnen tekenen in een assenstelsel.

Slide 11 - Slide

Budgetteren

Slide 12 - Slide

Budgetteren
Budgetteren = het maken van een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven

Waarom zou je dat doen?
Je hebt overzicht van je inkomsten en uitgaven en kunt daarom betere keuzes maken, waar jij je geld aan uit wilt geven.


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Opgave 1.9 blz. 10

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Begroting
Een sluitende begroting = evenveel uitgaven als inkomsten
Een tekort = Je hebt meer uitgaven dan inkomsten
  • Je moet bezuinigen op je uitgaven
  • Je moet zorgen dat je meer inkomsten krijgt.
Een overschot = Je hebt meer inkomsten dan uitgaven
  • Je kunt dit geld het sparen om tegenvallers op te vangen.
  • Of beleggen in aandelen/ crypto.


Slide 21 - Slide

Huiswerk
Opgave 1.8 t/m 1.11
Blz. 10 t/m 12


Slide 22 - Slide

Paragraaf 1.3 - Huishoudens en hun financiën

Slide 23 - Slide

2

Slide 24 - Video

Slide 25 - Slide

Huiswerk

Opgave 1.13 t/m 1.17
Blz. 13 t/m 16


Slide 26 - Slide

Paragraaf 1.4.3 - Inkomsten Overheid

Slide 27 - Slide

Vragen over opgave 
1.13 t/m 1.17?

Slide 28 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 29 - Slide

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 30 - Drag question

Slide 31 - Slide

Directe en indirecte belasting

Slide 32 - Slide

Directe belastingen
Inkomen
Vermogen
Winst

Slide 33 - Slide

Indirecte belastingen
Btw
Accijns
&
Milieuheffingen

Slide 34 - Slide

Sociale premies
  • Worden ingehouden op het brutoloon van werknemers
  • Worden gebruikt voor de sociale zekerheid

Slide 35 - Slide

Sociale zekerheid
Uitkeringen & Toeslagen:
  • WW
  • AOW
  • Huurtoeslag
  • Zorgtoeslag

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Huiswerk
Opgave 1.18 t/m 1.24
Blz. 16 t/m 19

Klaar?
Ga naar Magister --> Studiewijzer --> H3A economie
Nakijken t/m opg. 1.24

Slide 38 - Slide