Les 1: fasen + faseovergangen

Les 1: fasen + faseovergangen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
WiskundeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Les 1: fasen + faseovergangen

Slide 1 - Slide

Opbouw leerjaar 1
  • 3 periodes van 10 weken 
  • Na iedere periode een toets (oogstweek)
  • Dus 3 toetsen in leerjaar 1

Slide 2 - Slide

Waarom scheikunde?
  • Mest en bodem
  • Voedingsstoffen
  • Melk  kwaliteit 

Slide 3 - Slide

Les 1: Fasen en  fase overgangen

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun jij:

  1. De belangrijkste kenmerken van het deeltjesmodel benoemen
  2. De toestand aanduidingen  (fasen) met hun betekenis omschrijven 
  3. De zes faseovergangen benoemen.
  4. Uitleggen welke invloed verandering van temperatuur heeft op de snelheid en onderlinge aantrekkingskracht van moleculen
  5. Uitleggen waarom veranderingen in de snelheid van moleculen en hun onderlinge aantrekkingskracht een faseovergang tot gevolg kunnen hebben

Slide 5 - Slide

Het deeltjesmodel
Er bestaan miljoenen verschillende stoffen. Elke stof heeft zijn eigen kenmerkende eigenschappen. Om die stofeigenschappen te kunnen verklaren, kun je gebruikmaken van het deeltjesmodel. Dat is een vereenvoudigde voorstelling van hoe stoffen ‘in elkaar zitten’.


Slide 6 - Slide

Het deeltjesmodel


De belangrijkste kenmerken van het deeltjesmodel zijn:
• Elke stof is opgebouwd uit heel kleine deeltjes, moleculen genoemd.
• Elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen. Suiker bestaat uit suikermoleculen. Water bestaat uit watermoleculen. Een watermolecuul zit anders in elkaar dan een suikermolecuul.
• Moleculen bewegen voortdurend.
• Als de temperatuur stijgt, gaan de moleculen sneller (heftiger) bewegen.
• Moleculen trekken elkaar aan.

Slide 7 - Slide

Wat is een molecuul?
A
Een atoom
B
Een stof dat uit metalen is opgebouwd
C
Een klein deeltje waaruit een stof is opgebouwd
D
Een verzameling van protonen en neutronen in de kern

Slide 8 - Quiz

Fasen en toestandsaanduidingen
IJs, water en waterdamp bestaan alle drie uit watermoleculen. Toch ziet ijs er anders uit dan vloeibaar water. 

Dat komt doordat stoffen, in dit geval water, in drie toestanden kunnen voorkomen: vast, vloeibaar en gasvormig. 

Deze toestanden noem je ook wel de fasen. De fase van een stof hangt af van de manier waarop de moleculen in die stof bewegen.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Vaste stof
In een vaste stof zitten de moleculen dicht tegen elkaar aan en veranderen niet van plek. Wel trillen ze heen en weer. Doordat elk molecuul een vaste plek heeft en er niet veel ruimte tussen de moleculen zit, heeft een vaste stof een vaste vorm. Dat komt ook doordat moleculen van een vaste stof elkaar stevig aantrekken.

De vaste fase wordt aangegeven met (s) van het Engelse solid (vast). Bevroren water (ijs) noteer je als water(s).

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Vloeistof
In een vloeistof zitten de moleculen nog steeds vrij dicht bij elkaar, maar bewegen kriskras langs elkaar heen. De aantrekkingskracht tussen moleculen is bij een vloeistof minder groot dan bij een vaste stof. Hierdoor houden de moleculen elkaar niet meer op een vaste plek, maar gaan ze door elkaar heen bewegen. Een vloeistof heeft dan ook geen vaste vorm.


De vloeibare fase geef je aan met (l) van het Engelse liquid (vloeibaar). Vloeibaar water noteer je als water(l).

Slide 13 - Slide

Gas
In de gasfase bewegen de moleculen net als in de vloeistoffase door elkaar heen. Vergeleken met de vloeistoffase is de afstand tussen de moleculen in de gasfase veel groter. Er is dan ook bijna geen aantrekkingskracht meer tussen de moleculen. Doordat de moleculen in een gas ver uit elkaar zitten, hebben gassen een lagere dichtheid dan vloeistoffen en kun je gassen gemakkelijk samenpersen. 


De gasvormige fase geef je aan met (g) van het Engelse gaseous (gasvormig). Waterdamp noteer je als water(g).

Slide 14 - Slide

Gas
Vast
Vloeistof

Slide 15 - Drag question

Bij welke fase bewegen de deeltjes het snelst?
A
Vast
B
Vloeistof
C
Gas
D
Ze bewegen altijd even snel

Slide 16 - Quiz

Welke fasen zijn op deze afbeelding te zien?

Slide 17 - Slide

Faseovergangen

Slide 18 - Slide

Als de moleculen in een gas een vaste stof vormen dan heet dat
A
smelten
B
stollen
C
sublimeren
D
rijpen

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!

Slide 20 - Slide