7.3 en 7.4 lineaire hypotheek en annuïteitenhypotheek

Terugblik paragraaf 7.1 en 7.2
Kopen of huren
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Terugblik paragraaf 7.1 en 7.2
Kopen of huren

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De …?... zoekt naar de meest gunstige lening voor de aanschaf van een huis en verzorgt het traject van de vraag t/m afsluiten.

A
taxateur
B
hypotheekadviseur
C
notaris
D
makelaar

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Een bank wil graag zekerheid over de waarde van de woning voordat zij een hypotheek verstrekt.
Wie schakelen zij daarvoor in?
A
Taxateur
B
Makelaar
C
Hypotheekadviseur
D
Notaris

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Voor de eigendomsoverdracht van een woning en een hypotheekakte is een ..?... nodig. Deze zorgt dat aan alle formaliteiten wordt voldaan en laat de aktes inschrijven in het Kadaster.
Het Kadaster is een openbaar register waar elke belanghebbende kan zien van wie een bepaalde woning is, of er bijzondere rechten/plichten zijn en of er sprake is van een hypothecaire lening.

A
taxateur
B
hypotheekadviseur
C
notaris
D
makelaar

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

De bank verstrekt de hypotheeklening aan de huiseigenaar. In ruil daarvoor krijgt de bank het recht van hypotheek.

Slide 5 - Slide

hypotheek

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Als je een hypotheek afsluit bij een bank, dan ben jij de ...?
A
Geldgever en hypotheekgever
B
Geldnemer en hypotheekgever
C
Geldnemer en hypotheeknemer
D
Geldgever en hypotheeknemer

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Hypotheeklening
Lineaire hypotheek
Annuïteitenhypotheek

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld Lineaire Hypotheek
Lening = € 200.000. Hypotheek 25 jaar. Interestpercentage is 5%. Stel het aflossingsschema voor 3 jaar op.
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€ 200.000
€ 8.000
€ 10.000
€ 192.000
2
€ 192.000
€ 8.000
€ 9.600
€ 184.000
3
€ 184.000
€ 8.000
€ 9.200
€ 176.000

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Annuïteitenhypotheek 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld Annuïteiten Hypotheek
Lening € 200.000. Hypotheek 25 jaar. Interestpercentage is 5%. De annuïteit is € 14.190,50.

Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€ 200.000
€ 4.190,50
€ 10.000
€ 195.809,50
2
€ 195.809,50
€ 4.400,02
€ 9.790,48
€ 191.409,48
3
€ 191.409,48
€ 4.620,03
€ 9.570,47
€ 186.789,45

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Annelies koopt een woning waarvoor zij een lineaire hypotheeklening afsluit van € 240.000 met een jaarlijkse rente van 7%. De looptijd van de lening is 30 jaar. En de rente wordt jaarlijks achteraf betaald. Bereken de interest aan het eind van jaar 1.

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

De openstaande schuld van een lening wordt lager door
A
Rente
B
Aflossing
C
Rente en aflossing
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Annelies koopt een woning waarvoor zij een lineaire hypotheeklening afsluit van € 240.000 met een jaarlijkse rente van 7%. De looptijd van de lening is 30 jaar. En de rente wordt jaarlijks achteraf betaald. Bereken de jaarlijkse aflossing.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


A
Rechts geeft het verloop van de lasten van een annuïteitenhypotheek weer
B
Rechts geeft het verloop van de lasten van een lineaire hypotheek weer

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke hypotheekvorm is het aflossingsbedrag elk jaar hetzelfde?
A
Annuiteiten hypotheek
B
Lineaire hypotheek

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Mariska heeft een annuïteitenhypotheek van
€ 240.000,- tegen 4% voor 30 jaar. Zij betaalt rente en aflossing steeds op 31 december. De annuïteit bedraagt
€ 13.879,23. Hoeveel betaalt zij aan aflossing
aan het eind van jaar 1.
A
€ 13.879,23
B
€ 8.000
C
€ 4.279,23
D
€ 9.600

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions