Woche 12

V6du7 Duits, Woche 12
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

V6du7 Duits, Woche 12

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht

Slide 3 - Slide

Diese Woche:
Dienstag (80 Min.)

Schreiben: Brief 1 + 3 van Teil 4
Donnerstag (40 Min.)

Feedback
Montag (40 Min.)

Toetsstof
Basisgrammatica
Schreiben: Brief 1 + 3 van Teil 4

Slide 4 - Slide

Toetsstof
1. Basiswoordenlijst (zie reader) --> 20 min. (net als 601S)
2. Twee briefopdrachten (zoals in Hueber B2 + geoefend) 

Leren:
- basiswoordenlijst (zelfde lijst als vorige keer + woorden erbij)
- info uit reader (ppt)
- feedback van ingeleverde brieven

Slide 5 - Slide

Basisgrammatica
1. Werkwoorden
2. Zelfstandige naamwoorden
3. Naamvallen (incl. bijvoeglijke naamwoorden)
4. Voegwoorden

Slide 6 - Slide

1. Werkwoorden
- congruentie (ich habe en niet ich hast, er kommst, wir fragt)
congruentie = pv + ow komen overeen
- haben/sein/werden + modale werkwoorden moeten goed gaan (ich wolle --> ich will) 
- zwakke werkwoorden: esttenten
- denk eraan wat je in het Nederlands wil zeggen (vooral bij verleden tijd, ich hatte gefragt) 


Slide 7 - Slide

2. Zelfstandige naamwoorden
1. hoofdletters niet vergeten!!! 
2. vaste regels bij uitgangen (mnl./vrl. dieren/personen, uitgang -e, -in, -ung, -heit, -keit, -schaft etc., verkleinwoord -chen/-lein)
3. twijfel over geslacht? -> zie woordenboek
4. meervoudsvorm: zie woordenboek


Slide 8 - Slide

3. Naamvallen

Slide 9 - Slide

3. Naamvallen

Slide 10 - Slide

3. Naamvallen

Slide 11 - Slide

3. Naamvallen - stappenplan
1. Welk schema heb je nodig? Gaat het om de der- of ein-groep?
2. Geslacht van het znw: m, v, o of mv?
3. Voorzetsel?
ja --> zaagsmen bv (+3) of dofegub (+4) of haaninvuuz (+3/4)
nee --> dan moet je de zin ontleden: onderwerp (1), meewerkend voorwerp (3) of lijdend voorwerp (4)
4. Haal de uitgang uit het juiste schema.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Werkwoorden met vaste naamvallen
+3e naamval
+4e naamval
jdm helfen/geben/schreiben/
zeigen/antworten/danken
begegnen/gefallen/raten/
gratulieren/kondolieren/
erzählen/schreiben/nach-denken über
es geht jdm gut (es geht mir..... /geht's dir..... etc.)

Mir geht es gut/schlecht/prima/....

Absoluut niet met mit!!! 
denken/schreiben an dich /ich glaube an dich/sich erinnern an...

ik herinner me de zomer nog heel goed = ich erinnere mich noch sehr gut an den Sommer
sich verlieben in +4 
ich verliebe mich in dich
warten/antworten/achten/
sich freuen auf/Lust haben auf +4
ich warte auf dich
ich antworte auf deinen Brief
ich achte auf das Wetter
ich freue mich auf den Sommer
ich habe Lust auf ein Eis

Slide 14 - Slide

4. Voegwoorden
Zie reader + aantekeningen! 

(Bijv.: , dass..., wenn/wann, als, etc.)


Slide 15 - Slide