Les 7: grammatica (b5.6/ k5.6)

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel



timer
0:30
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel



timer
0:30

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.

B: blok 5, grammatica, §5.5, opdracht 9, 10, 11 
K: blok 5, grammatica, §5.5, opdracht 9, 10, 11


timer
3:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen 
Basis: 
- Ik kan in een zin het onderwerp herkennen en benoemen

Kader:
- Ik kan het voorzetsel herkennen en benoemen
B: blok 5, §5.6, blz 193
K: blok 5, §5.6, blz 225

Slide 4 - Slide

2.5: grammatica
korte terugblik
delen - uitwisselen

a. De oude hond woonde al jaren in het asiel.
b. Hij had de moed al opgegeven.
c. Niemand wilde hem meenemen.

1. Hoeveel zinsdelen heeft in a?
2. Wat is het wwg in zin b?
3. Wat is het wwg in zin c?
4. Benoem de pv van elke zin
5. Welke lidwoorden staan er in de zinnen?
6. Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
7. Kun jij een bijvoeglijk naamwoord toevoegen?


Slide 5 - Slide

 Basis 

1. studygo; woorden blok 5 oefenen.

2. Uitleg over het onderwerp

3.  ZW aan de opdrachten of studygo
Kader

1. Uitleg over voorzetsel 

2. ZW aan de opdrachten of studygo

3. ZW aan de opdrachten of studygo


Slide 6 - Slide

voorzetsel 
Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als waarwaarin, waaronder, waarmee of waardoor en staan vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels kunnen ook een relatie aangeven. Een ander woord voor relatie is verband.
Een relatie geeft een verband aan tussen twee of meerdere mensen, dingen of begrippen.
Voorzetsels die een verband aangeven zijn onder andere:
behalve, dankzij, ondanks, rondom, volgens, gedurende, vanwege, namens, via, middels ...

Let op!
Soms heb je te maken met een scheidbaar werkwoord en niet met een voorzetsel!
Het werkwoord bestaat uit twee delen.
Een voorzetsel staat nooit los in een zin; het is altijd een onderdeel van een zinsdeel.
basis: studygo
Uitleg kader

Slide 7 - Slide

FF oefenen
In elke zin staan twee voorzetsels. Benoem de voorzetsels. 

1. In de tuin was Sabrina rustig bezig met haar scriptie.
2. Hij rende naar het park en klom over het hoge hek. 

Slide 8 - Slide

onderwerp
Een zin bestaat uit zinsdelen en 2 delen zijn onmisbaar. Dit noemen we de basisdelen. 

- een deel dat zegt wat er gebeurt = werkwoordelijk gezegde (wwg).
- een deel dat zegt wie/wat het doet = onderwerp (ond).

bijvoorbeeld: 

Eveline en Rob mailen.

Mailen = wwg
Eveline en Rob = ond
kader: §5.6, 
opdracht 13, 14
Uitleg basis

Slide 9 - Slide

FF oefenen
vul de tabel in
zin 
pv
wwg 
ond
Gebruik jij een liniaal?
Gisteren kocht ik een gave trui.
Dex heeft nieuwe schoenen gekregen

Slide 10 - Slide

Aan het werk
B: blok 5, grammatica, §5.6, opdracht 13, 14, 15
K: blok 5, grammatica, §5.6, opdracht 13, 14

klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek
niet klaar? dan is dit je huiswerk

Slide 11 - Slide

Afsluiting 
Wat is waar? 
a. Werkwoordelijk gezegde en onderwerp zijn de twee basisdelen van een zin.
b. Het werkwoordelijk gezegde zegt wat er gebeurt.
c. Het onderwerp zegt wie/wat het doet.
d. Er staat niet altijd een onderwerp in de zin.
e. Om het onderwerp van een zin te vinden, vraag je: wie/wat + wwg?
f. Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als; waarin, waaronder, waarmee of waardoor?
g. Voorzetsels staan vaak voor een zelfstandig naamwoord. 
h. Voorzetsels staan vooraan in een zinsdeel. 

Slide 12 - Slide

Huiswerk
B: blok 5, grammatica, §5.6, opdracht 13, 14, 15
K: blok 5, grammatica, §5.6, opdracht 13, 14

Slide 13 - Slide