Het meewerkend voorwerp als vervangwoord

Apprendre pendant 5 minutes 
In stilte aan het werk zolang de timer loopt!
timer
5:00
Prenez vos livres et vos cahier
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Apprendre pendant 5 minutes 
In stilte aan het werk zolang de timer loopt!
timer
5:00
Prenez vos livres et vos cahier

Slide 1 - Slide

Les 3 buts pour ce cours:

Aan het einde van deze les:
  • Weet ik wat een meewerkend voorwerp is.
  • Kan ik het vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.

Slide 2 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp → deel 3, ch2, C

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Frans? Het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is, begint altijd met het voorzetsel à (au, aux). Dit zinsdeel kun je dan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Voorbeeld:
  • Ils donnent de l’argent de poche à Gabrielle. Zij geven zakgeld aan Gabrielle.  
  • Ils lui donnent de l’argent de poche. Zij geven haar zakgeld.  

Slide 3 - Slide

Dit zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp.
me/m’ = mij  
te/t’      = jou  
lui         = hem/haar  
nous    = ons  
vous    = u/jullie  
leur      = hun  
De volgende werkwoorden krijgen vaak het voorzetsel à: répondre (beantwoorden), écrire (schrijven), donner (geven), dire (zeggen), parler (praten), téléphoner (bellen), demander (vragen).

Slide 4 - Slide

Plaats in de zin

Staat er een heel werkwoord in de zin? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord vóór het hele werkwoord/infinitief.

  • Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.  

Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.

  •     Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld. 



Slide 5 - Slide

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Schrijf de nieuwe zin op.

Slide 6 - Slide

Louis a donné son i-pad à l’informaticien du magasin.

Slide 7 - Open question

Il a donné un cadeau à son père.
Il a donné un cadeau aux enfants.
Il a donné un cadeau à moi.
Il lui a donné un cadeau.
Il leur a donné un cadeau.
il m'a donné un cadeau.

Slide 8 - Drag question

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Il demande à moi de l'aider.
A
Il te demande de l'aider.
B
Il me demande de l'aider.
C
Il se demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider.

Slide 9 - Quiz

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.

Slide 10 - Quiz

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meew. vw?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 11 - Quiz

Noem 2 werkwoorden die het voorzetsel à achter zich krijgen.

Slide 12 - Open question