woe 13-4 jou jouw als dan overtreffende trap

Vandaag
-Herhalen/oefenen Jou/jouw, als/dan / overtreffende trap
-uitleg meervoud 's, -en, ën
-Oefenen
-Opdrachten maken
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag
-Herhalen/oefenen Jou/jouw, als/dan / overtreffende trap
-uitleg meervoud 's, -en, ën
-Oefenen
-Opdrachten maken

Slide 1 - Slide

Herhaling
Wanneer gebruik je jou of jouw?

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je jou en wanneer gebruik je jouw?

Slide 3 - Open question

Welk trucje kun je gebruiken om te weten of je jou of jouw moet gebruiken?

Slide 4 - Open question

Deze portemonnee is van jou/jouw.
A
jou
B
jouw

Slide 5 - Quiz

Dit is jou/jouw portemonnee.
A
jou
B
jouw

Slide 6 - Quiz

Welke zin is goed?
1. Dit geld is niet van piet, maar van jouw.
2. Dit geld is niet van Piet, maar van jou.
A
zin 1
B
zin 2

Slide 7 - Quiz

Welke zin is goed?
1. Ik ga dat meteen voor jouw halen.
2. Ik ga dat meteen voor jou halen.
A
zin 1
B
zin 2

Slide 8 - Quiz

Omdat Henri geen tijd had, moest hij jou/jouw verjaardag missen.
A
jou
B
jouw

Slide 9 - Quiz

Meervouden
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.

Dit meervoud kan op verschillende manieren worden gevormd: 
- meervoud op -en/-ën 
- meervoud op 's
- meervoud op -s


Slide 10 - Slide

Woorden die eindigen op -ie krijgen in het meervoud -ën. Als de klemtoon op de ie valt komt er een extra e bij. 

Knie - knieën                  Drie - drieën
Bacterie - bacteriën     Kolonie - koloniën

Woorden die eindigen op -ee krijgen in meervoud ën
Zee - zeeën


Slide 11 - Slide

Meervoud -ën
Schrijf het meervoud op van:
  1. drie
  2. epidemie
  3. porie
  4. genie
  5. bacterie
  6. categorie
  7. kolonie

Slide 12 - Slide

Meervoud -ën
Schrijf het meervoud op van:
  1. drieën
  2. epidemieën
  3. poriën
  4. genieën
  5. bacteriën
  6. categorieën
  7. koloniën

Slide 13 - Slide

Welke meervoudsregel hoort erbij?


pandemie
A
meervoud op -ën
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
geen meervoud

Slide 14 - Quiz

Als een zelfstandig naamwoord eindigt op -ie, komt er in het meervoud -ën achter als de klemtoon wel/niet op -ie valt.
A
wel
B
niet

Slide 15 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



reparatie
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -ën
D
Geen meervoud

Slide 16 - Quiz

Welke woorden krijgen in het meervoud -ën erbij?
A
Zee
B
Epidemie
C
Bacterie
D
Melodie

Slide 17 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



fee
A
meervoud op -en
B
meervoud op -ën
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 18 - Quiz

Woorden die eindigen op -ee krijgen -ën in het meervoud.
A
Ja, bijvoorbeeld logee. Dit wordt logeeën.
B
Ja, bijvoorbeeld idee. Dit wordt ideeën.
C
Nee, zij krijgen alleen een -n.
D
Nee, zij krijgen alleen een trema.

Slide 19 - Quiz

Meervoud
A
garages
B
garage's

Slide 20 - Quiz

Meervoud
A
taxis
B
taxi's
C
taxies
D
taxie's

Slide 21 - Quiz

Meervoud
A
dominee's
B
dominees

Slide 22 - Quiz