LE 2.2 GEZOV 1 AB

Samenvatting / Quiz LE 2.2
1 / 29
next
Slide 1: Slide
VerzorgendeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Samenvatting / Quiz LE 2.2

Slide 1 - Slide


A

Slide 2 - Quiz

Communicatie is het overbrengen van informatie van de één naar de ander. Wat valt er onder communicatie?
A
informatie overbrengen met woorden
B
signalen overbrengen zonder woorden
C
informatie én signalen overbrengen
D
geen van alle antwoorden is juist

Slide 3 - Quiz

Wat voor informatie kun je bij communiceren overbrengen?

Slide 4 - Open question

Wat wordt er bedoeld met interactie?
A
de één reageert op de ander
B
actief bezig zijn
C
de ander feedback geven
D
de boodschap die je overbrengt

Slide 5 - Quiz

Interactie
Bij interactie reageert de één op de ander, de informatie/boodschappen gaan heen en weer.
Wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding

Slide 6 - Slide

Zijn dit allemaal voorbeelden van een medium?
radio, krant, boek, internet, film, tv, email
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Een medium is een informatiedrager die zorgt voor de overdracht van informatie 

Slide 8 - Slide

Wat betekent feedback letterlijk?
A
vragen stellen
B
open houding
C
communicatie
D
terugkoppeling

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Wat zijn vormen van non-verbale communicatie?
A
toonhoogte, stemgeluid
B
lichaamshouding, oogcontact, gebaren
C
schreeuwen, roepen, schelden
D
moeilijke termen, vaktaal

Slide 11 - Quiz

Bij welke afstand tussen 2 mensen spreek je van de 'persoonlijke zone'
A
< 45 cm
B
45 - 120 cm
C
120 - 360 cm
D
> 360 cm

Slide 12 - Quiz

Afstand / nabijheid
Intieme zone ( < 45 cm)
Persoonlijke zone (45 – 120 cm)
Sociale zone (120 – 360 cm)
Publieke zone (> 360 cm)

Slide 13 - Slide

Bij welke van onderstaande voorbeelden is sprake van troebele communicatie
A
Ik zou hier graag in alle rust met je over willen praten
B
Dat heb je al gezegd. Ben je bang dat ik je niet begrijp?
C
Ik voel me in het nauw gedreven, als je zo fel reageert
D
Wist je dat je vaak volledig doordramt?

Slide 14 - Quiz

Troebele communicatie levert ergernis op bij de ander. 

Slide 15 - Slide

Wat zijn gesloten vragen?
A
vragen die weinig ruimte laten voor een antwoord
B
een vraag waarop je het antwoord eigenlijk al weet
C
een vraag waar je een heel lang antwoord op kunt geven
D
een veronderstelling

Slide 16 - Quiz

Wat zijn suggestieve vragen?
A
een vraag waarbij je de ander een waardeoordeel geeft
B
vragen die verraden welk antwoord je wilt horen
C
een vraag waarmee je een ander vraagt hoe het gaat
D
een vraag die de ander niet begrijpt

Slide 17 - Quiz

Waarvoor staan de letters LSD bij gespreksvoering?

Slide 18 - Open question

Welke elementen zijn belangrijk bij het geven van feedback?
A
iets wat verkeerd is gegaan, mening van de ander
B
non-verbale communicatie en de houding van de ander
C
gezichtsuitdrukking en lichaamshouding
D
ik, het gedrag van de ander, mijn gevoelens en gedachten

Slide 19 - Quiz

Een verzorgende interviewt een zorgvrager. Communicatie is verbaal / non-verbaal / eenzijdig / tweezijdig / medium
A
verbaal, non-verbaal, tweezijdig
B
verbaal, non-verbaal, éénzijdig
C
verbaal, tweezijdig, medium
D
non-verbaal, éénzijdig

Slide 20 - Quiz

Verzorgende Hans zit achter de computer. Hij tuurt naar het scherm, waarop een elektronisch zorgdossier is geopend. Aan zijn collega Bea vraagt hij: ‘Kun je me even helpen? Ik begrijp echt niet wat ik nu weer verkeerd heb gedaan.’ Bea antwoordt: ‘Ik kom eraan, even dit afmaken.’
A
wel informatieoverdracht, geen wederzijdse beïnvloeding
B
geen informatieoverdracht, geen wederzijdse beïnvloeding
C
wel informatieoverdracht, wel wederzijdse beïnvloeding
D
geen informatieoverdracht, wel wederzijdse beïnvloeding

Slide 21 - Quiz

Als je actief luistert, breng je nieuwe informatie in het gesprek en vraag je naar aanvullende informatie
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Actief luisteren sluit je af met een gedegen advies.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Juiste volgorde voor een goede discussieprocedure 
Vaststellen van doel en onderwerp van de discussie.
Kiezen van een discussieleider.
Voorbereiden van de discussie.
Maken van een tijdsindeling.
Voeren van de discussie.
Bekijken van het resultaat van de discussie.
Evaluatie van de discussie.

Slide 24 - Slide

Besluitvoering;

Wat betekent consensus?
A
Het besluit wordt genomen door 1 persoon
B
Een voorstel wordt alleen aangenomen als iedereen voor stemt
C
De deelnemers nemen alleen een besluit als iedereen erachter kan staan.
D
Het voorstel wordt niet aangenomen

Slide 25 - Quiz

Jouw team moet beslissen over de aanpak van probleemgedrag bij een zorgvrager. Voor welke besluitvormingsmethode zou jij kiezen?

Slide 26 - Open question

1: In veel culturen halen mensen veel informatie uit wat niet wordt gezegd, uit de context.

2: Vanwege veel verschillen tussen mensen is het niet juist om over bijvoorbeeld de Marokkaanse, Nederlandse of Chinese cultuur te spreken
A
stelling 1 is juist stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 en 2 zijn juist
C
stelling 1 is onjuist stelling 2 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 27 - Quiz

Is de volgende stelling juist?
Bij een collectieve cultuur staat het belang van de groep voorop?
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

laatste vraag: juist of onjuist?
In de westerse cultuur staat bij communicatie vooral de relatie met iemand centraal en is vaak sprake van indirecte communicatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz