les 5 De sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen

Sociale emotionele ontwikkeling
1 / 36
next
Slide 1: Slide
Ontwikkeling van het kindMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Sociale emotionele ontwikkeling

Slide 1 - Slide

lesdoel
Aan het eind van deze les kunnen de studenten de kenmerken benoemen van de sociale / sociaal-emotionele ontwikkeling bij jonge en oudere kinderen.

Slide 2 - Slide

Sociale ontwikkeling
Bezit van sociale vaardigheden
Een eigen ‘ik’ (onderscheiden van de omgeving)
Spelontwikkeling (samen spelen)
Emotionele ontwikkeling (samenhang)

Slide 3 - Slide

De baby (0-2 jaar)
Stem en geur
Directe omgeving
Imiteren
Zelfbesef, lichamelijk gevoel
Actie -reactie
1,5 jaar herkent eigen spiegelbeeld (rougetest > zie ook Youtube) The Self Recognition Rouge Test - YouTube
Herkenning op foto’s rond 2 jaar
Iedere baby heeft eigen temperament.
Speelt met 1 jaar naast anderen, niet met anderen

Slide 4 - Slide

De peuter
Eigen ‘ik’ ontdekken
Koppigheidsfase
Fantasievriendjes
1ste vriendschappen bij kinderen die elkaar veel zien
Egocentrisch
Inlevingsvermogen minimaal
Ontwikkeling van het geweten nog niet echt op gang, leert wat goed en slecht is. Overziet niet de reden van dit alles

Slide 5 - Slide

De kleuter
Nog sterk egocentrisch, neemt zichzelf als uitgangspunt in zijn gedachten.
Samen spelen en samen delen. Egocentrisme verdwijnt en maakt plaats voor sociaal gedrag.
Identificatie. Door imitatie van gedrag erbij willen horen, door de hele persoon te zijn erbij horen (vader, moeder zijn belangrijke identificatiefiguren).
Rollenspel:
De kleuter heeft enorme fantasie. Rollenspel, doen alsof spel speelt een belangrijke rol in het begrijpen van sociale regels en omgangsvormen

Slide 6 - Slide

vervolg kleuter
Geweten:
oudere kleuter krijgt besef van goed en fout, 
lief en stout, juist en onjuist.
nemen waarden en normen over van ouders.
schuldgevoel ontwikkelt.
geweten is nog niet perfect.
Eigen identiteit:
kleuter heeft beeld van zichzelf wat gebaseerd is op wat omgeving tegen hem zegt.


Slide 7 - Slide

Vriendschappen

Verschil met peuters is dat de kleuter een kind aardig vindt en daarom zijn vriend is. Maar ook de omgeving (bv speelgoed) is nog belangrijk.
Competitie neemt toe.
Kleuters hebben vaak verschillende vrienden, maar er zijn ook vaste vriendschappen
Rond 5e levensjaar worden ze socialer
Door de basisschool
Grote groepen
Leren delen
Zien kinderen wat andere leuk / niet leuk vinden

Slide 8 - Slide

Leeftijd 6 – 9 jaar (jong schoolkind)
1. Inleven in anderen:
Herkenning emoties bij anderen is veel groter dan bij peuters-kleuters. Besef dat verdriet verschillend is. Kind is in staat om situaties vanuit verschillende perspectieven te bekijken. (Empathie)
2. Empathisch vermogen helpt om vriendschappen aan te gaan, vriendschappen worden steeds hechter
3. Vriendinnen en vrienden worden gekozen d.m.v. gemeenschappelijke interesses of karaktereigenschappen.
Een kind voelt zich fijn bij kinderen waarmee hij zichzelf kan identificeren. (soort zoekt soort > stil kind gaat om met stil kind).



Slide 9 - Slide

Vervolg Leeftijd 6 – 9 jaar (jong schoolkind)
4. Segratie van seksen in de basisschooltijd: vermijden van andere seksen en alleen omgaan met hetzelfde geslacht. ‘Jongens zijn idioten en meisjes zijn stom

Slide 10 - Slide

5. Van egocentrisch naar sociocentrisch denken
a. geleidelijke verschuiving in sociale voorkeur
- peuter / kleuter: voorkeur voor volwassenen
- jonge basisschoolkind: voorkeur voor leeftijdsgenoten .
b. ouders: blijven gezagsfiguur, maar verliezen wel aan almacht en alwetendheid .
c. naast ouders komen andere referentiefiguren (andere volwassene figuren) bv.: leerkracht, ouder broer of zus, tante, oom,...

Slide 11 - Slide

6. Zelfkennis: groep = sociale spiegel bv.: jij bent … slim, sportief etc.

- gericht op vriendjes van eigen sekse.
- prestatiegericht (competitie, tegen je verlies kunnen).
- houdt emoties verborgen (schaamte, veel angstgevoelens).
- begrijpt sociale regels (normen en waarden hoe je je dient te gedragen).
- leert behoefte uit te stellen.
- zelfstandigheid neemt toe.

Slide 12 - Slide

15% van de schoolkinderen pest medeleerlingen, vaak door: agressie, leugens en tonen weinig berouw; pesters hebben later meer kans op wetovertredingen

Slide 13 - Slide

Leeftijd 9 – 12 jaar (ouder schoolkind)
- Peergroup wordt steeds belangrijker. Regels binnen peergroup worden belangrijker. Bv: niet liegen tegen elkaar, maar ‘echt/real’ zijn
- Socialisatie: het proces waarin kinderen de sociale wereld om zich heen beter begrijpen en zich aanpassen aan de groep
- Aansluiten bij een club
- Verschil meisje jongen wordt groter > jongens competitiegericht - meisjes socialer.
- Vriendschappen ontstaan voornamelijk tussen kinderen met hetzelfde geslacht (voorkeur).
- Niet willen opvallen
- Identificatie met idolen (voor 70% van 9-11 jarigen is dit een tv of youtubefiguur)
- Thuis blijft de haven waaruit een kind opereert
- Pesten blijft groot probleem (internet/sexthing)

Slide 14 - Slide

Leeftijd 12 – 18 jaar 
Houding richting ouders gaat veranderen
    (losmakingsproces), willen dingen zelfstandig doen
Conflicten met ouders
Vrienden worden steeds belangrijker en vormen groepjes.
Peergroup kan bijdragen aan:
Opkomen voor jezelf, rekening houden met anderen, luisteren naar anderen.
Bijdrage aan persoonlijkheid: wie ben ik, wat kan ik > zelfkennis
Kijken kritisch naar henzelf, onzeker over uiterlijk > vriendengroep is een soort uitlaatklep
Nadelen peergroup:
Dingen doen die je eigenlijk niet wil doen (groepsdruk)
Gevoel dat je er niet bij mag horen
Overlast, negatief gedrag in de omgeving
Hangjongeren / vernieling



Slide 15 - Slide

Welke 3 woorden horen bij de sociale emotionele ontwikkeling van een kind?
A
Het ontwikkelen van het lichaam, temperament en beweging
B
Het ontwikkelen van gevoelens, vertrouwen en emoties
C
Het ontwikkelen van emoties, het zelfbeeld en het temperament

Slide 16 - Quiz

Wat leren de kinderen hier?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Link

Hoe kan je de sociale emotionele ontwikkeling stimuleren?
A
Het kind geen aandacht geven
B
Het goede voorbeeld geven aan je kind
C
Met het kind praten over zijn of haar gevoelens
D
Het kind alles zelf laten doen en niet helpen

Slide 19 - Quiz

Wat is een langzaam temperament?
A
Dit zijn makkelijke kinderen zolang alles volgens plan en regel verloopt, wordt daarvan afgeweken, dan hebben ze daar moeite mee en dan uiten ze dat ook.
B
Deze kinderen huilen veel, zijn snel overprikkeld en reageren negatief en afwerend op nieuwe situaties. Ze willen veel aandacht en gedragen zich meer negatief.
C
Deze kinderen huilen niet vaak en passen zich gemakkelijk aan aan de omstandigheden. Ze reageren over het algemeen positief op hun omgeving.

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Video

Denkbeeldige vriendjes maken is niet goed voor de sociale vaardigheden van je kind
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Hoe herken je een weinig sociaal vaardig kind?
A
teruggetrokken en verlegen
B
hele grote mond en brutaal
C
niet veel zelfvertrouwen en onzeker
D
niet op zijn of haar mond gevallen

Slide 23 - Quiz

Welke activiteit past bij de sociaal emotionele ontwikkeling?
A
Samen fietsen
B
Samen een liedje zingen met het kind
C
Met het kind naar veel verschillende landen gaan
D
Het kind met blokken laten spelen

Slide 24 - Quiz

Wat is een teken van vertraagde sociaal emotionele ontwikkeling
A
Het kind is rustig
B
Het kind slaapt veel
C
Het kind is teruggetrokken en onbereikbaar

Slide 25 - Quiz

Wat kan een reden zijn dat de sociaal emotionele ontwikkeling niet gestimuleerd kan worden
A
verstandelijke handicap
B
Het kind maakt veel vriendjes
C
het kind is druk
D
slechte thuissituatie

Slide 26 - Quiz

Wat gebeurt er als je kind geen sociale emotionele ontwikkeling heeft?
A
Het kind heeft geen zelfvertrouwen
B
Ze kunnen zich inleven in andere
C
Het kind kan slecht contact leggen met andere kinderen
D
Ze kunnen omgaan met hun gevoelens

Slide 27 - Quiz

Grove opzet van het ontwikkelboek
* Cover: pakkende titel, je naam, studentnr, klas, docent (Mirjam van Dijk)en natuurlijk een mooi, passend plaatje.
* Inhoudsopgave
* Voorwoord/inleiding van 200 woorden
* Zes hoofdstukken van elk 1000 woorden. Iedere ontwikkelingsfase is een hoofdstuk
- Ieder hoofdstuk heeft een korte inleiding
- Elk ontwikkelingsaspect een alinea (tussenkopje)
* Bronnenlijst
* Eventuele bijlagen
Alles in eigen woorden (anders is het plagiaaat), rijk illustreren!
 

Slide 28 - Slide

Hoofdstuk indeling
1. Baby
2. Peuter
3. Kleuter
4. Jongebasisschoolkind
5. Ouder basisschoolkind
6. Puber of tiener

Slide 29 - Slide

Ontwikkelingsaspecten (onderdelen in de ontwikkeling)
1. Lichamelijke en/of motorische ontwikkeling
2. Cognitieve ontwikkeling; ontwikkeling van het denken, waarnemen, geheuegen en taal
3. Seksuele ontwikkeling (wordt soms ook als onderdeel van de lichamelijke ontwikkeling gezien), ontwikkeling van seksulaiteit en intimiteit
4. Sociaal-emotionele ontwikkeling; ontwikkeling van het sociale gedrag, van de omgang met anderen, ontwikkeling van emoties en gevoelens (vertrouwen, veiligheid, angst en jaloezie)
5. Taalontwikkeling
6. Creatieve-expressieve ontwikkeling; gericht op muzische en creatieve waardigheden, bedenken van oplossingen

Slide 30 - Slide

Belangrijk bij bronvermelding
Je kunt dit doen dmv een literatuurlijst of een voetnoot (bij Word: Invoegen → Verwijzing → Voetnoot).

Alle punten worden gescheiden door komma’s, aan het eind staat en punt.

De studenten moeten ALTIJD bij alle projecten en draaiboeken bronnen vermelden.

Bij het overnemen van een stuk/citaat moet dit altijd in de tekst worden vermeld. Wanneer dit niet gedaan wordt dan is er sprake van fraude of plagiaat

Slide 31 - Slide

Bronvermelding
Boeken: achternaam schrijver en voorletters, titel (cursief), plaats uitgave en jaar uitgave, uitgeverij
Tijdschriftartikel: achternaam schrijver en voorletters, titel (tussen aanhalingstekens), naam tijdschrift (cursief), jaargang en maand uitgifte van het tijdschrift, de pagina’s waar het artikel zich bevindt.
Internet: indien bekend achternaam schrijver en voorletters, titel (tussen haakjes), naam internetsite (cursief), adres internetsite.
Televisie: titel programma (cursief), naam maker, naam omroeporganisatie of net, datum uitzending.
Interview deskundige: achternaam en voorletters deskundige (cursief), titel of beroep, werkzaam bij.

Slide 32 - Slide

Beoordeling 1
Bekwaam: De student laat in de eindopdracht zien dat hij kennis heeft van de ontwikkeling van kinderen door begrippen uit de literatuur te benoemen, in eigen woorden benoemd en hierbij passende voorbeelden gegeven.
Startbekwaam: De student laat in de eindopdracht zien dat hij kennis heeft van de ontwikkeling van kinderen door begrippen uit de literatuur te benoemen en passende voorbeelden te beschrijven
Nog niet bekwaam: De student laat in de eindopdracht zien dat hij kennis heeft van de ontwikkeling van kinderen door begrippen uit de literatuur te benoemen

Let op!
In eigen woorden passende voorbeelden wordt het hoogst beoordeeld
Voorbeeld:
Bij het werken bemerk ik dat A. van anderhalf gaat huilen als haar moeder weggaat. Dit heeft te maken met de sociaal-emtionele ontwikkeling. Ze hecht zich aan moeder. Omdat ik ook als vaste pm'er op de groep sta kent ze mij gelukkig ook. Ik kan haar daardoor snel afleiden. Ze zit nu ook in de fase dat ze weet dat moeder ook weer terugkomt.

Slide 33 - Slide

Beoordeling 2
Bekwaam: De student heeft de verschillende onderdelen vanuit de theorie logisch op elkaar aan laten sluiten .Er is sprake van goede argumentatie die passend wordt ondersteund

Startbekwaam: De student heeft de verschillende onderdelen vanuit de theorie logisch op elkaar aan laten sluiten en er is hierbij een duidelijke rode draad aanwezig

Nog niet bekwaam: De student heeft de verschillende onderdelen vanuit de theorie logisch op elkaar aan laten sluiten.

Let op!
Verwerk ook de theorie in je werkstuk en leg uit waarom dit aansluit bij de ontwikkelingsfase

Slide 34 - Slide

Beoordeling 3
Startbekwaam: De student heeft in één a-4 beschreven wat zijn leeropbrengst is geweest bij het onderdeel
‘Ontwikkeling van het kind’ en heeft hierbij minimaal twee concrete voorbeelden benoemd die bij dit onderdeel aan bod zijn gekomen. Tot slot heeft hij de toepasbaarheid voor in de praktijk beschreven

Bekwaam: De student heeft in één a-4 beschreven wat zijn leeropbrengst is geweest bij het onderdeel
‘Ontwikkeling van het kind’ en heeft hierbij één concreet voorbeeld gegeven.

Nog niet bekwaam: De student heeft in ongeveer een half a-4 beschreven wat hij heeft geleerd bij het onderdeel ‘Ontwikkeling van het kind’.

Let op!
Het nawoord van je werkstuk is minimaal 1 a4. Dit nawoord maak je alleen! Beschrijf met twee voorbeelden wat je geleerd hebt tijdens de lessen en het maken van je werkstuk. Beschrijf ook hoe je dit op je werk kan gebruiken

Slide 35 - Slide

Beoordeling 4
Startbekwaam: De student heeft voor het maken van de eindopdracht naast de aanbevolen literatuur ten minste drie aanvullende bronnen geraadpleegd en correct volgens afspraken benoemd

Bekwaam: De student heeft voor het maken van de eindopdracht de aanbevolen literatuur en één aanvullende bron geraadpleegd en benoemd

Nog niet bekwaam: De student heeft voor het maken van de eindopdracht de aanbevolen literatuur (Opvoeding en ontwikkeling) geraadpleegd.


Let op!
Gebruik meerdere bronnen. Sla de bronnen direct op na gebruik zoals in de handleiding is aangegeven

Slide 36 - Slide