2V Grammatica Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde

Welkom 2K!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 2K!

Slide 1 - Slide

Deze les...
- Dagopening
- Stil lezen
- Informatie over de toets Lezen H1, H2, H3
- Lesdoelen
- Herhaling zinsdelen klas 1
- Uitleg H2: Naamwoordelijk gezegde
- Aan de slag!

Slide 2 - Slide

Stil lezen
Pak je boek
en kruip
in het verhaal.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Lezen H1, H2, H3
- Aanstaande donderdag mag je de toets afmaken.
- Je werkt dan met een andere kleur pen dan de vorige keer.

Acties voor donderdag:
> Gekleurde pen meenemen.
> Leesboek meenemen voor als je klaar bent met de toets.

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
- Ik kan pv, ow, wg, lv, mv en bwb in een zin aanwijzen.
- Ik ken de zes koppelwerkwoorden.
- Ik kan bepalen of een zin een wg of een ng heeft.
- Ik kan het ng van een zin aanwijzen.

Slide 5 - Slide

Grammatica zinsdelen klas 1
- pv: vraagzin maken / zin veranderen van tijd of getal
- zinsdeel: de grootste groep woorden die vóór de pv kan staan
- ow: wie/wat + pv?
- wg: alle werkwoorden in de zin
- lv: wie/wat + wg + ow?
- mv: aan/voor wie/wat + wg + ow + lv?
- bwb: wat overblijft (losse woorden, geven plaats, tijd, gesteldheid etc. aan)

Slide 6 - Slide

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
De trein / naar Rotterdam / had / gisteren / tien minuten vertraging.
B
De trein naar Rotterdam / had / gisteren / tien minuten / vertraging.
C
De trein naar Rotterdam / had / gisteren / tien minuten vertraging.
D
De trein / naar Rotterdam / had / gisteren / tien minuten / vertraging.

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp (ow)?

In de supermarkt op de hoek verkopen ze ook frisdrank, chips en koekjes.
A
in de supermarkt
B
in de supermarkt op de hoek
C
ze
D
frisdrank, chips en koekjes

Slide 8 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg)?

Mike zou tijdens de pauze een halve pizza hebben gegeten.
A
zou
B
zou hebben
C
zou pizza hebben gegeten
D
zou hebben gegeten

Slide 9 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp (lv)?

Gisteren heeft oom Theo een prachtige bos rozen aan tante Fré gegeven.
A
oom Theo
B
een prachtige bos rozen
C
tante Fré
D
aan tante Fré

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?

De ober van het restaurant serveerde een overheerlijk diner aan zijn gasten.
A
de ober van het restaurant
B
een overheerlijk diner
C
zijn gasten
D
aan zijn gasten

Slide 11 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb)?

Wie wil vanmiddag helpen koekjes bakken voor de basisschoolleerlingen?
A
wie
B
vanmiddag
C
koekjes
D
basisschoolleerlingen

Slide 12 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Het wg geeft aan wat iets of iemand doet.
Het ng geeft aan wat iets of iemand is of wordt.

De tuinman / is / vriendelijk.
Ng: is [vriendelijk]
Mijn broertje / wordt / verpleegkundige.
Ng: wordt [verpleegkundige]

Slide 13 - Slide

Geef aan of het onderwerp iets doet of is/wordt.

In onze achtertuin staat een grote, oude appelboom.
A
het onderwerp doet iets (wg)
B
het onderwerp is/wordt iets (ng)

Slide 14 - Quiz

Geef aan of het onderwerp iets doet of is/wordt.

De trainer van het hockeyteam is een erg sympathieke man.
A
het onderwerp doet iets (wg)
B
het onderwerp is/wordt iets (ng)

Slide 15 - Quiz

Geef aan of het onderwerp iets doet of is/wordt.

De kleine Yunez heeft gisteren zijn zwemdiploma gehaald.
A
het onderwerp doet iets (wg)
B
het onderwerp is/wordt iets (ng)

Slide 16 - Quiz

Geef aan of het onderwerp iets doet of is/wordt.

Een nieuwe scooter zal voor vele jongeren onbetaalbaar blijven.
A
het onderwerp doet iets (wg)
B
het onderwerp is/wordt iets (ng)

Slide 17 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
Het werkwoordelijke deel (ww.deel) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 
Eén van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww)
een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Slide 18 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Het naamwoordelijke deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp aangeeft. Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Veronica's vriendin / wil / later / zangeres / worden.
Ng: wil [zangeres] worden.

Slide 19 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde:
1. Kijk of er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin staat.
    zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.
3. Als het onderwerp iets is/wordt stel je de vraag: 
     wat + pv + ow + overige werkwoorden?
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: 
     pv + [nw.deel] + overige werkwoorden.

Slide 20 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Ons korfbalteam / is / vorige week / kampioen / geworden.

1. geworden = kww
2. Ons korfbalteam is iets geworden.
3. Vraag: wat is ons korfbalteam geworden? Kampioen.
4. Ng = is [kampioen] geworden

Slide 21 - Slide

Wat zijn de zes mogelijke koppelwerkwoorden?

Slide 22 - Open question

Wat is het ng?
Noteer het nw.deel tussen vierkante haken.

Mijn oude fiets is erg roestig.

Slide 23 - Open question

Wat is het ng?
Noteer het nw.deel tussen vierkante haken.

Rowena wil graag model worden.

Slide 24 - Open question

Wat is het ng?
Noteer het nw.deel tussen vierkante haken.

Vincents cijfer voor wiskunde bleek ruim voldoende.

Slide 25 - Open question

Wat is het ng?
Noteer het nw.deel tussen vierkante haken.

Mijn oom is al vijfenveertig jaar huisarts.

Slide 26 - Open question

Lesdoelen
- Ik kan pv, ow, wg, lv, mv en bwb in een zin aanwijzen.
- Ik ken de zes koppelwerkwoorden.
- Ik kan bepalen of een zin een wg of een ng heeft.
- Ik kan het ng van een zin aanwijzen.

Slide 27 - Slide

Aan de slag!
MNV H2 Grammatica zinsdelen opdr. 1 t/m 4, blz. 58-59

Het antwoordenboek ligt in de kast en staat in Teams > Bestanden > Lesmateriaal

Deze opdrachten zijn huiswerk voor dinsdag 15 november

Slide 28 - Slide