Les 7 Zinsdelen ng les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige lessen
* zelfstandig oefenen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.

timer
10:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige lessen
* zelfstandig oefenen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige lessen
We herhalen kort de stof die we in de lessen voor de vakantie hebben geleerd.

Slide 2 - Slide

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm (werkwoord / kan van tijd + getal veranderen)
  2. Onderwerp (wie/wat + pv?)
  3. Gezegde (wg = alle ww in de zin of ng = alle ww incl. kww in deze zin + eigenschap/toestand)
  4. Lijdend voorwerp (wie of wat + gezegde + ow?)
  5. Meewerkend voorwerp (aan of voor wie + gezegde + ow + lv?)
  6. Bijwoordelijke bepaling (alle overgebleven zinsdelen)

Slide 3 - Slide

Wat zijn de kww?
Noteer alle koppelwerkwoorden.

Slide 4 - Slide

Koppelwerkwoorden(kww)
Zijn
Worden
A-
Blijven
Blijken
E-
Lijken
Schijnen
+ H D V (heten, dunken, voorkomen)
Het koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. Het zegt wat het onderwerp IS of Wordt

Slide 5 - Slide

Ontleed de volgende zinnen
Schrijf op in je schrift per zin: pv, ow, wg/ng

1. Door jullie ben ik vandaag zo ontzettend blij.
2. Gisteren ben ik naar de winkel gegaan.
3. En dan moet ik morgen weer werken.
4. Volgende week hebben we vakantie.
5. De kinderen lijken op maandag heel erg lief.

timer
5:00

Slide 6 - Slide

Antwoorden
1. pv = ben / ow = ik / ng = ben [zo ontzettend blij]
2. pv = ben / ow = ik / wg = ben gegaan
3. pv = moet / ow = ik / wg = moet werken
4. pv = hebben / ow = we / wg = hebben
5. pv = lijken / ow = de kinderen / ng = lijken [heel erg lief]

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Kort herhaling theorie naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
  • zegt iets over wat iemand is (of wordt of blijft).
  • bestaat uit één of meer werkwoorden en een naamwoord.
  • belangrijkste ww in de zin = altijd een koppelwerkwoord (kww) 

Verschil wg en ng:

  • Werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets doet.
  • Naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is of wordt.

Slide 9 - Slide

Ng bestaat uit:
Werkwoordelijk deel = kww + eventuele hww
Naamwoordelijk deel = waaraan het onderwerp gekoppeld wordt (een zn of bn)

Noteer: pv [nw-deel] eventuele andere ww 
Naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Slide

Soorten werkwoorden
  1. zelfstandige werkwoorden (zww)  = wg
  2. koppelwerkwoorden (kww) = ng
  3. hulpwerkwoorden (hww) = extra werkwoord in de zin

Regel: Bij twee of meer werkwoorden in de zin is de persoonsvorm ALTIJD een hulpwerkwoord (hww).

Slide 11 - Slide

De stappen

1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat en 
bepaal of dit het belangrijkste werkwoord is.

2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.

3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 12 - Slide

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Maak de keuzeopdrachten o.b.v. jouw resultaat van de nulmeting.
Controleer je gemaakte opdracht en noteer het resultaat.
Hoe:
Op je laptop
Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
Theorie uit je boek of je aantekeningen
Tijd:
20 minuten
Klaar:
Leerdoel behaald? Maak de oefentoets bij Nieuw Nederlands online (vwo-boek!)
timer
20:00

Slide 13 - Slide

Huiswerk
Volgende les:
lezen theorie lijdend voorwerp (C5 §7 lesboek)

Slide 14 - Slide