Herhaling gram.woordsoorten - les 2

Welkom!
Pak je leesboek.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek.

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Bespreken huiswerk
  • Herhaling grammatica woordsoorten: aanw. vnw en vr. vnw, vz, bw
  • Aan de slag

Slide 2 - Slide

Zelfstandig ww en hulpww 
Een zin heeft altijd een of meerdere werkwoorden. 

Deze werkwoorden kun je verdelen in zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden. 

Slide 3 - Slide

Zelfstandig ww en hulpww 
Een zin heeft altijd een of meerdere werkwoorden. 

Deze werkwoorden kun je verdelen in zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden. 

Slide 4 - Slide

Zelfstandig werkwoord
  • Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin!

  • Heeft een zin maar één werkwoord? Dan is het altijd een zelfstandig werkwoord.

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord heeft geen duidelijke betekenis. Het is het hulpje van een zelfstandig werkwoord. 

Een hulpwerkwoord heeft altijd een ander werkwoord nodig om een goede zin te maken.




Slide 6 - Slide

Zww en hww
Als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat altijd een zww:
De tuinman plant enkele rozenstruiken.

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het zww meestal achteraan:
De tuinman wil enkele rozenstruiken gaan planten



Slide 7 - Slide

Bespreken huiswerk: opdracht 3
Ik geef willekeurig mensen de beurt.

Slide 8 - Slide

Antwoorden opdracht 3
1 produceert = zww                 
 2 ga = hww  beleven = zww
3 moet = hww gevolgd = zww   hebben = hww
4 zal = hww worden = hww  gepresenteerd = zww
5 hadden = hww   gemaakt = zww
6 scoorde = zww

Slide 9 - Slide

Nu:
Herhaling aanwijzend en vragend voornaamwoord, voorzetsel en bijwoord.

Slide 10 - Slide

Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Wat is het ook alweer?

Slide 11 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, dier of een ding aan:
Deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde
Let op:
Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
Woorden die een plaats of richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 12 - Slide

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden (vr. vnw):
Wie, wat, welk(e), wat voor (een).

Ze staan meestal aan het begin van een vraag, of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
Wat heb je allemaal gedaan in de vakantie?
Leslie vroeg me welke film we vanavond gaan kijken.



Slide 13 - Slide

Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) is een kort woord dat vaak een plaats, tijd of reden aangeeft (kast- of kooi-woordjes!):
na de les, tijdens het eerste uur, op de grond, wegens vakantie

Let op: delen van scheidbare werkwoorden (uitleggen, opschrijven), noem je geen voorzetsel.
De lerares legde het voorzetsel nog eens uit.
Schrijf de uitleg nog eens op.

Slide 14 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord (bw) kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
Tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger
Plaats/richting: er, daar, hier, nergens, waarheen
Zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, echt
Ontkenning: niet, nooit, geenszins

Een bijwoord kan iets vertellen over:
Een werkwoord (de auto rijdt hard)
Een bijvoeglijk naamwoord (Deze ijscoman heeft bijzonder lekker softijs)
Een ander bijwoord (Margje schreef de zinnen heel netjes in haar schrift.

Slide 15 - Slide

Bijwoord
Let op!
Een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijwoord zegt niets over het zelfstandig naamwoord.

Kruistocht in spijkerbroek is een prachtig (bn) boek (zn)
vs.
Janine kan prachtig (bw) zingen (ww)
Een ander bijwoord (Margje schreef de zinnen heel netjes in haar schrift.


Slide 16 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 4 t/m 6 van De Brug Grammatica Woordsoorten (blz 248 - 249). Lees de theorie nog even als dat nodig is.

Slide 17 - Slide