2AM Le comparatif et le superlatif

Le comparatif et le superlatif
1 / 45
next
Slide 1: Slide
FransSecundair onderwijs

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Le comparatif et le superlatif

Slide 1 - Slide

om dingen/mensen met elkaar te vergelijken 
gebruik je de trappen van vergelijking





1 is groot, 2 is groter, 3 is het grootst

Slide 2 - Slide

Paul heeft geld.
Jean heeft meer geld.
Luc heeft het meeste geld

Slide 3 - Slide

Hoe doe je dat in het Frans?

Slide 4 - Slide

le comparatif (vergelijking / de vergrotende trap)
=
-
+
=
+
-

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

met andere woorden
je gebruikt aussi + bijvoeglijk naamwoord + que


je gebruikt plus/moins + bijvoeglijk naamwoord + que

even ....... als
groter dan / minder groot dan

Slide 7 - Slide

fais attention à la forme de l'adjectif!

Simon   Simons   Simone   Simones
1 man     >1 man      1 vrouw     >1 vrouw

Slide 8 - Slide

Jean a 16 ans. Paul a 15 ans.
Paul est donc....
A
plus âgée
B
moins âgé
C
aussi âgées
D
moins âgés

Slide 9 - Quiz

Isa mesure 1m67. Sophie mesure 1m80. Sophie est donc......
A
plus grande
B
aussi grandes
C
moins grande
D
plus grands

Slide 10 - Quiz

Astérix est ................... qu'Obélix
A
plus grand
B
plus petit
C
aussi grande
D
aussi petits

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

We gebruiken 'le comparatif' om
A
dingen te omschrijven.
B
te vertellen wie de beste, snelste... is.
C
dingen met elkaar te vergelijken.
D
geen idee...

Slide 14 - Quiz

Let op! We passen het adjectif aan aan het geslacht (man/vrouw) en het aantal (enkelvoud/meervoud)

Slide 15 - Slide

Anne-Marie est (= beau)
_______________ que toi.
A
aussi beau que
B
aussi belle que

Slide 16 - Quiz

Un tigre est (- dangereux)
__________ un lion.

Slide 17 - Open question

Heureusement qu’elle est (- fâché)
__________________ la dernière fois.

Slide 18 - Open question

Le mois de mars est déjà (- froid)
________________ le mois de février.

Slide 19 - Open question

Mia et Alexandre sont (= calme)
_____________________ vous.

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Compare deux animaux.

Slide 22 - Open question

Attention! L'adjectif 'bon'
= uitzondering 

Slide 23 - Slide

Mes résultats sont (+ bon)
______________ tes points.

Slide 24 - Open question

Mes résultats sont (- bon)
______________ tes points.

Slide 25 - Open question

le superlatif (de overtreffende trap)

Slide 26 - Slide

Le plus grand homme du monde rencontre le plus petit.

Slide 27 - Slide

met andere woorden.....
je gebruikt le/la/les plus | moins + bijvoeglijk naamwoord
= het/de meest
= het/de minst

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Let op! We passen het adjectif aan aan het geslacht (man/vrouw) en het aantal (enkelvoud/meervoud)

Slide 31 - Slide

Aline est (++ rapide)
_____________ de toute la classe.

Slide 32 - Open question

Alex est (++ imprudent)
_____________________!

Slide 33 - Open question

Les chiens sont (++ fidèle)
___________________ de tous les animaux.

Slide 34 - Open question

Delphine est (-- grand) ___________
de ses copines.

Slide 35 - Open question

ATTENTION l'adjectif bon
= een uitzondering!

Slide 36 - Slide

Le samedi, c’est (++ bon) _________
jour de la semaine.

Slide 37 - Open question

Mauro est (-- bon) _____________
joueur de foot de la classe.

Slide 38 - Open question

ATTENTION
de plaats van het bijvoeglijk naamwoord

In het Nederlands komt het bijvoeglijk naamwoord
vóór het zelfstandig naamwoord

maar in het Frans.....




Slide 39 - Slide

de plaats, ken je dit rijtje nog?
de plaats van de superlatif (de overtreffende trap) is afhankelijk van de plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Deze komen er altijd voor:
bon, beau, joli, haut, long, petit,
jeune, vieux, grand, gros, mauvais, méchant,
nouveau, autre, dernier, gentil, large, premier
De rest komt er altijd achter:

Slide 40 - Slide

La prof de math habite dans le ______ quartier _____.

(mooiste)

Slide 41 - Open question

DUS
de plaats van de superlatif (de overtreffende trap) is afhankelijk van de plaats van het betreffende bijvoeglijk naamwoord
EN
als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat -> herhaal het lidwoord

Slide 42 - Slide

Nonna fait les ______ pizzas _______.

(beste)

Slide 43 - Open question

Revius Wijk est le ________ lycée ______ de la région.

(meest serieus)

Slide 44 - Open question

Obélix est le ______ homme ______ de la Gaule .

(sterkste)

Slide 45 - Open question