Les 18 H ng les 3

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* vorige lessen
* oefeningen par. H wg / ng


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en onderdelen zijn van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
* bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft en kan ik deze aanwijzen.

timer
10:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* vorige lessen
* oefeningen par. H wg / ng


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en onderdelen zijn van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
* bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft en kan ik deze aanwijzen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige lessen
We herhalen kort de stof die we in de afgelopen tijd hebben geleerd.

Slide 2 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is de pv in deze zin?
Voor deze opdracht lees je een nieuw boek.

1. Voor deze opdracht 
2. lees 
3. je 
4. een nieuw boek

Slide 3 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is het ow in deze zin?
Voor deze opdracht lees je een nieuw boek.

1. Voor deze opdracht 
2. lees 
3. je 
4. een nieuw boek

Slide 4 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is het gezegde in deze zin?
Voor deze opdracht lees je een nieuw boek.

1. Voor deze opdracht 
2. lees 
3. je 
4. een nieuw boek

Slide 5 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Is het gezegde in deze zin een wg of ng?
Voor deze opdracht lees je een nieuw boek.

1. wg  
2. ng 

Slide 6 - Slide

Ontleed de volgende zin
De jongen wordt elke dag vrolijker.

pv = 
ow = 
wg/ng = 

Slide 7 - Slide

Schrijf alle kww op.

Slide 8 - Slide

Vind in de zin het kww.

Paul is kampioen geworden.
A
is
B
geworden
C
staat er niet in

Slide 9 - Quiz

Is er sprake van een ng of wg?
Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Is er sprake van een wg of ng?
Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Is er sprake van een wg of ng?
Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Mijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Wat is waar over de pv?
A
Is altijd een WW
B
Is altijd een ZNW
C
Is nooit een WW
D
Is altijd enkelvoud

Slide 15 - Quiz

Wie /Wat + persoonsvorm? is de vraag die je stelt om het ow te vinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Het onderwerp (ow) van de zin...
A
staat altijd voor of na de persoonsvorm
B
vind je door: wie/wat + pv?
C
is één woord of een groepje woorden
D
is een werkwoord

Slide 17 - Quiz

Wat is het ow?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?
A
Aan wie
B
hij
C
een euro
D
heeft gegeven

Slide 18 - Quiz

Wat is het lv?
De zusjes spelen verstoppertje.
A
De zusjes
B
verstoppertje
C
geen lv.
D
spelen

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin
B
Alle leestekens in een zin
C
Alle personen in een zin
D
Leestekens

Slide 20 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 21 - Quiz

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Kies nu 2 keuze-opdrachten en ga aan de slag.
Hoe:
In je schrift
Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
Theorie uit je boek of je aantekeningen
Docent (hand omhoog)
Tijd:
rest van de les
Klaar:
Vul je resultaten in op je leerroutekaart.
timer
15:00

Slide 22 - Slide

Huiswerk
Do 10-4:
Leerrouteboekje naamwoordelijk gezegde (ng):
2 keuzeopdrachten gemaakt en nagekeken

Slide 23 - Slide