M2 Hoofdstuk 3
M2 Hoofdstuk 3
1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 2
This lesson contains 23 slides, with text slides.
Items in this lesson
M2 Hoofdstuk 3
Slide 1 - Slide
Pretérito perfecto
Om de verleden tijd te maken in het Spaans gebruik je het
hulpwerkwoord --> haber
yo he
tú has Voltooid deelwoord van:
él/ella/usted ha trabajar
nosotros/as hemos comer
vosotros/as habéis vivir
ellos/as/ustedes han
Slide 2 - Slide
Pretérito perfecto
Om de verleden tijd te maken in het Spaans gebruik je het
hulpwerkwoord --> haber
yo he
tú has Voltooid deelwoord:
él/ella/usted ha trabajar --> trabajado
nosotros/as hemos comer --> comido
vosotros/as habéis vivir --> vivido
ellos/as/ustedes han
Slide 3 - Slide
SER ESTAR HAY
Slide 4 - Slide
Ser = zijn
ik ben yo soy
jij bent tú eres
hij/zij is él/ella es
U bent usted es
Wij zijn nosotros somos
Jullie zijn vosotros sois
Zij zijn/u bent ellos/ellas/ustedes son
Slide 5 - Slide
Estar = zijn / zich bevinden
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
Slide 6 - Slide
Verschil tussen 'ser' and 'estar'
soy estoy
eres estás
es está
somos estamos
soís estáis
son están
Slide 7 - Slide
hay
Hay =
er is of er zijn
Hay leche en la nevera
Er is melk in de koelkast
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
ESTAR
HAY
Betekenis: zich bevinden, staan, liggen.
Je gebruik estar:
-wanneer je aangeeft waar iets zich bevindt
-bij een bepaald lidwoord (el, la, los, las)
-bij een bezittelijk voornaamwoord (mi, tu, su ...)
-bij een eigen naam (Carlos, Pablo, Maria, Eva...)
- denk aan de accenten
Betekenis: er is, er zijn.
Je gebruikt hay:
-bij een onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas)
-zonder lidwoord
-met een hoeveelheidswoord (muchos, pocos...)
-met een telwoord (uno, dos, tres ...)
- Als iets er niet is dan zeg je: No hay.
- Het werkwoord hay hoef je niet te vervoegen!
- Kan je het woordje er toevoegen in de zin, dan gebruik je altijd het werkwoord hay!
Slide 10 - Slide
ESTAR
Slide 11 - Slide
Extra oefenen
Slide 12 - Slide
Extra uitleg
Slide 13 - Slide
Hoy
- Wij herhalen de perfecto en de ww zijn
- en kijken de opdrachten na
- Wij oefenen met zinnen maken (3.07)
- Wij oefenen ons hotel jargon (3.14 en 3.15)
- Wij leren over het project
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Pretérito perfecto
Om de verleden tijd te maken in het Spaans gebruik je het
hulpwerkwoord --> haber
yo he
tú has Voltooid deelwoord:
él/ella/usted ha trabajar --> trabajado
nosotros/as hemos comer --> comido
vosotros/as habéis vivir --> vivido
ellos/as/ustedes han
Slide 18 - Slide
zijn (ser - estar - hay) de regel
Er is/ er zijn > hay (verandert niet)
Zich bevinden > estar (rijtje leren)
Andere gevallen > ser (rijtje leren)
Voorbeelden van ser : eigenschappen, kleuren, beroepen, komen uit (ser de), karakter
Slide 19 - Slide
een paar voorbeelden
Hay once jugadores en el campo de fútbol.
Cody Gakpo está fuera de juego.
Andries Noppert es el portero.
Hay ofertas.
Zara está en Wagenstraat.
Zara es una marca española.
Slide 20 - Slide
Zinnen maken
Wie
Waarheen
Hoe
+ tijd
Voy a la escuela en tren a las ocho y media.
Slide 21 - Slide
Checklist: zinnen maken
- Zit er een vervoegd werkwoord in de zin?
- Staan alle werkwoorden bij elkaar?
- Als de zin ontkennend is, staat de "no" voor de persoonsvorm?
- Staat de plaats óf helemaal vooraan óf helemaal achteraan
- Lidwoord - zelfstandig naamwoord - bijvoeglijk naamwoord :
staan ze allemaal in hetzelfde geslacht en aantal? (el chicas guapa)
- Denk aan vaste combinaties als "ir a" en "tener que"
- Bij vragen: staat er een vraagteken achter én voor de zin?
En staat er een streepje op het vraagwoord? (qué, cuál, cuándo, etc)
Slide 22 - Slide
Opdracht
Maak nu opdracht 3.07 op pag. 49
Ben je klaar? Ga dan verder met opdracht 3.14 en 3.15 op pag 55 en 56 over woordenschat in het hotel
Maak tot slot een van de volgende opdrachten:
- opdracht 3.12 en 3.13 over "zijn"
- 3.02 - 3.04 over de verleden tijd
