This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Interviewtechnieken en het stellen van vragen
Slide 1 - Slide
1
2
3
4
5
6
7
Onderwerp
Doel bepalen
Vragen bedenken
Uitvoeren
Analyseren
Conclusie schrijven
Terugkoppelen
Slide 2 - Drag question
CHECK
Je hebt nu je onderwerp, probleemstelling, doelstelling, hoofdvraag en deelvragen helder.
Nu ga je je enquête vragen opstellen!
Slide 3 - Slide
Waaraan denk je bij het afnemen van een interview?
Slide 4 - Mind map
de Enquête
Veelgebruikte, maar ook arbeidsintensieve methode
Levert vooral kwantitatieve informatie -> tabellen, grafieken
Goede enquête = bruikbare, betrouwbare en verwerkbare informatie
Veel zorg besteden aan je vragenlijst
Slide 5 - Slide
Introductie
Voordat je start met je enquête schrijf je een korte introductie met daarin de reden dat de enquête is opgesteld, hoeveel minuten tijd het de respondent kost om het in te vullen, wie de onderzoeker(-s) is/zijn.
Respondent = een persoon of organisatie die de enquête in heeft gevuld.
Slide 6 - Slide
De enquête vragen hangen af van je eerder opgestelde hoofdvraag en deelvragen.
Deze wil je (deels) kunnen beantwoorden dankzij de gegevens die je door het afnemen van je enquête zal verzamelen.
Ja: dan stem je met de gene in die de vraag stelt.
Nee: dan stem je indirect in met de bewering.
Slide 27 - Slide
Wist u dat de heer Rutte de juiste stappen heeft genomen om tegen het coronavirus te strijden? Deze vraag stuurt je een bepaalde kant op en is dus suggestief. Formuleer deze vraag opnieuw.
Slide 28 - Open question
Formuleer zelf eens een suggestieve vraag.
Slide 29 - Open question
Controlevraag
Een controlevraag wordt gesteld om er achter te komen of je het juist hebt begrepen.
Bent u het met mij eens dat u vaker uw handen wast dan voorheen?
Slide 30 - Slide
Bent u met mij eens dat de heer Rutte juiste stappen heeft gezet?
Slide 31 - Open question
Doorvragen
Wanneer je een open vraag stelt, krijg je heel veel informatie, maar er zitten vaak verschillende onderdelen in.
Ik houd van alle soorten kaas! Je hebt een duidelijk antwoord.
Ik houd van kaas, maar niet van alle soorten kazen. Je hebt geen duidelijk antwoord.
Nu kun je een doorvraag stellen, van welke kazen houdt u?
Nu krijg je een duidelijk antwoord!
Bedenk vragen waar je duidelijk antwoord op kan krijgen!
Slide 32 - Slide
Voorbeeld Vraag: Wat doet u in uw vakantie? Antwoord: Ik ga vaak naar Oostenrijk. Welke vragen zou je kunnen stellen?
Slide 33 - Open question
Dubbelevragen
Dubbele Vragen worden soms per ongeluk gebruikt.
Je stelt in één zin twee vragen. Je krijgt dan geen duidelijk antwoord op je vraag.
Vindt u dat de leerlingen op tijd aanwezig zijn in de les en dat ze altijd luisteren?
Je kan het beter splitsen.
Zijn de leerlingen op tijd aanwezig in de les?
Luisteren de leerlingen altijd in de les?
Zo heb je een beter beeld en is het ook makkelijker te analyseren.