de persoonsvorm

Aan het einde van de les:
  1. Kun je de persoonsvorm vinden in de zin
  2. Kun je de juiste persoonsvorm maken 
  3. Weet je het verschil tussen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aan het einde van de les:
  1. Kun je de persoonsvorm vinden in de zin
  2. Kun je de juiste persoonsvorm maken 
  3. Weet je het verschil tussen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd

Slide 1 - Slide

Korte herhaling van gisteren

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?
Wat is het infinitief?
Hoe herken je het voltooid deelwoord?

Slide 3 - Slide

Wat kun je vertellen over de PV?
1.
2.
3.
4.

hulplijntje 1 = Wat is de pv?
hulplijntje 2 = Hoe vindt je de pv?

Slide 4 - Slide

Wat kun je vertellen over de PV?
1. pv = altijd een werkwoord
2. je vind de pv door de zin vragend te maken
3. je vind de pv door het aantal te veranderen
4. je vind de pv door de tijd te veranderen


Slide 5 - Slide

DUS: de persoonsvorm
= altijd een werkwoord

De PV past zich aan:
-tijd (tegenwoordige tijd / verleden tijd)
-onderwerp (meervoud/enkelvoud)

Slide 6 - Slide

Huiswerk nakijken

Slide 7 - Slide

afkortingen opschrijven en onthouden:
PV = de persoonsvorm
EV = enkelvoud
MV = meervoud
TT = tegenwoordige tijd
VT = verleden tijd
VDW = voltooid deelwoord
inf = infinitief

Slide 8 - Slide

Vormen van de persoonsvorm

Slide 9 - Slide

5 Persoonsvormen:
Tegenwoordige tijd: 
Verleden tijd:
Enkelvoud:
ik
ik/ jij/hij/zij
Enkelvoud:
jij/hij/zij
Meervoud:
wij
wij

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Stap 1: Wat is het hele werkwoord (= het infinitief)?
Stap 2: Haal van het infinitief, de -en eraf
Je hebt nu de stam

Slide 11 - Slide

1. De juiste PV maken in de TT:
STAP 1. Begin bij het begin     : vind de stam
      -> hele werkwoord -en

Hele ww
stam
ik-vorm
werken
werk
werk
worden
word
word
lopen
lop
loop
verven
verv
verf

Slide 12 - Slide

2. De juiste PV maken in de TT:
STAP 2. De regels
                                     3 mogelijkheden:

PV--> TT EV ---> (aangepaste) stam ---->  ik- vorm
             TT EV--->  stam + t ----------------> ik- vorm + t

PV--> TT MV --->  hele werkwoord /infinitief




      

Slide 13 - Slide

De stam van een werkwoord noem je?
A
ik-vorm
B
jij-vorm
C
zij- vorm
D
ik -vorm + t

Slide 14 - Quiz

De stam van een werkwoord + t, dat noem je:
A
ik- vorm
B
ik -vorm + t
C
hij-vorm
D
wij-vorm

Slide 15 - Quiz

Het infinitief =

Slide 16 - Mind map

Wat is de stam van het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
wonen

Slide 17 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
lopen

Slide 18 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
hebben

Slide 19 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
gaan

Slide 20 - Open question

3. De juiste PV maken in de TT:
STAP 3. DENK NA VOORDAT je schrijft!!
Let op de T
* is dit werkwoord de persoonsvorm?
* wat is het onderwerp van de zin?
     - is het onderwerp meervoud --> hele werkwoord
     - is het onderwerp ik of je/ jij en staat het achter de pv--> (aangepaste) stam
- in alle andere gevallen (hij/zij/het/men) --> schrijf je de ik-vorm + t




      

Slide 21 - Slide

Wat is de PV in deze zin:
Ruben vindt het heel gezellig hier.

Slide 22 - Open question

Is vindt goed geschreven in deze zin?
Ruben vindt het heel gezellig hier.
Ja/nee

Slide 23 - Open question

Zet de PV in de Verleden Tijd:
Ruben vindt het heel gezellig hier.

Slide 24 - Open question

Sleepvraag: 
Koppel de bovenste rij met een antwoord uit de onderste rij.
de aangepaste stam
hele werkwoord - en
hij- vorm
infinitief


stam + t

Ik verf en niet 
ik verv


stam van het werkwoord


hele werkwoord

Slide 25 - Drag question

wat is de persoonsvorm:
Van leuke muziek word hij vrolijk.

Slide 26 - Open question

Schrijf het werkwoord goed op:

Van vrolijke muziek (worden) hij blij.
A
word
B
woord
C
wordt
D
woordt

Slide 27 - Quiz

Donderdag (worden) Rianne 15 jaar.
A
word
B
woordt
C
wordt
D
woord

Slide 28 - Quiz