2022 3H grammatica H3 verwijzen

H3 GRAMMATICA VERWIJZEN 
Deze les werken we aan H3 Grammatica (p.96): verwijzen.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H3 GRAMMATICA VERWIJZEN 
Deze les werken we aan H3 Grammatica (p.96): verwijzen.

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les: 
- weet je wat verwijswoorden zijn
- kun je de juiste verwijswoorden gebruiken

Slide 2 - Slide

Verwijzen
Het woord zegt het al: je verwijst naar iets dat je eerder hebt benoemt. Dat wat je al eerder genoemd hebt, noem je het antecedent.

Slide 3 - Slide

Karima vond in haar kookboek een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.
Wat is er fout en wat moet het zijn? Schijf het op de volgende manier op: lekker, dit moet zijn: vies

Slide 4 - Open question

In de krant stond een advertentie van een bedrijf die medewerkers zocht.
Wat is er fout en wat moet het zijn? Schijf het op de volgende manier op: lekker, dit moet zijn: vies

Slide 5 - Open question


De politieke partij vroeg zijn leden om te stemmen.
Wat is er fout en wat moet het zijn? Schijf het op de volgende manier op: lekker, dit moet zijn: vies







De politieke partij vroeg zijn leden om te stemmen.










De politieke partij verzocht zijn leden om te stemmen.





Slide 6 - Open question

Verwijzen
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van het zinsdeel. Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern. 

En daar zijn regels voor:

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Slide

Het-woorden
Het-woorden zijn onzijdig. Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn onzijdig. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Tomatensap is het enige ... ik niet graag drink.
A
dat
B
wat
C
die
D
welke

Slide 14 - Quiz

De vereniging vraagt geld aan ... leden om de verbouwing te kunnen bekostigen.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
hen

Slide 15 - Quiz

Wat leerde je?

Slide 16 - Mind map

zelf aan de slag
Wat? opdracht 1 t/m 4 op p.96
Hoe? Je mag zachtjes overleggen.
Hoe lang? Tot einde van de les (wordt huiswerk).
Klaar? Lezen in je leesboek 


Slide 17 - Slide