kleding 15 oktober 2018

de laarzen zijn bruin
de bruine laarzen
de ketting is duur
de dure ketting
1 / 25
next
Slide 1: Slide
nt2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

de laarzen zijn bruin
de bruine laarzen
de ketting is duur
de dure ketting

Slide 1 - Slide

de oorbellen zijn klein
de kleine oorbellen
de pyama is gestreept
de gestreepte pyama
de grote jas

Slide 2 - Slide

de sandaal
Ik draag bruine sandalen
de bikini
Zij heeft een bikini aan 

Slide 3 - Slide

De veter is los
De laars
Hij draagt laarzen in de regen

Slide 4 - Slide

de zwembroek 
het zwempak

Slide 5 - Slide

de handschoen
de want

Slide 6 - Slide

Past het?
Nee, de mouwen zijn te lang
Nee, de pijpen zijn te kort 

Slide 7 - Slide

de slippers
Hij trekt de slippers aan. 
de sjaal
Zij doet de sjaal om.

Slide 8 - Slide

de muts
de hoed

Slide 9 - Slide

het overhemd 
de blouse
de bloes

Slide 10 - Slide

Wat heb je aan?
Ik heb een grijs vest aan.
Ik heb roze handschoenen aan.
Ik heb een blauwe pet op. 
Ik heb een groene hoed op. 

Slide 11 - Slide

aantrekken /uittrekken
Ik trek mijn jas uit
hij trekt zijn vest aan.
ik trek mijn sokken aan
zij trekt haar handschoenen uit. 

Slide 12 - Slide

wat vind je leuk?
gge
gestreept
geruit
effen
gebloemd

Slide 13 - Slide

Wat draag je?
Ik draag een gestreept T-shirt
Ik draag een gouden ketting
Ik draag een wijde rok
ik draag een bruine riem
ik draag een witte blouse 

Slide 14 - Slide

Wat moet ik aan?
het past goed                                              het jeukt
het past niet goed                                     het is stom
het is te klein
het zit niet lekker/fijn
het zit te strak
het is te groot
het is niet leuk

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Wat dragen ze?
Wat hebben ze aan?

Slide 17 - Slide


A
De trui is gestreept
B
Het vest is gestreept
C
De trui is geruit
D
Het vest is geruit

Slide 18 - Quiz


A
De laarsen zijn rood.
B
De laarsen zijn groot.
C
De laarzen zijn rood.
D
De laarzen zijn klein.

Slide 19 - Quiz


A
De man trekt zijn jas uit.
B
De man trekt zijn jas aan.
C
De man doet zijn jas.
D
De man pakt zijn jas uit.

Slide 20 - Quiz


A
Het meisje draagt een bikini.
B
Het meisje draagt een zwembroek
C
Het meisje trekt een zwempak.
D
Het meisje draagt een badpak.

Slide 21 - Quiz


A
De veter is vast
B
Mijn veter is los.
C
De schoen is los
D
Mijn schoen is vast.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide


A
Zij draag een spijkerbroek
B
Zij dragt een witte trui
C
Zij dragen een sjaal.
D
Zij draagen een spijkerbroek

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide