BAK 2HV - 22. 2

Programa
  1. Lidwoorden
  2. Persoonlijk vnw
  3. Klemtoon
  4. Bijv nw
  5. Meervoud
  6. Ser/Estar/Hay
  7. WW vervoegen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. Lidwoorden
  2. Persoonlijk vnw
  3. Klemtoon
  4. Bijv nw
  5. Meervoud
  6. Ser/Estar/Hay
  7. WW vervoegen

Slide 1 - Slide

Lidwoorden
                      Mannelijk           Vrouwelijk        Mannelijk          Vrouwelijk

Slide 2 - Slide

Lidwoorden
Eindigt een zelfst.nw op één van de volgende letters:

L-O-N-E-R-S → mannelijk
D-IÓN-Z-A → vrouwelijk

Slide 3 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
(yo)
(tú)
(él, ella, usted, ......)

(nosotros/-as)
(vosotros/-as)
(ellos, ellas, ustedes, .....)

Slide 4 - Slide

Pronunciación (klemtoon)
1.  Accent? 
    → klemtoon op die lettergreep (te--fo-no)
 
2. Eindigt het woord op een klinker, n, of s? 
    → klemtoon op voorlaatste lettergreep (Es - pa - ña)

3. Eindigt het woord op overige medeklinkers 
    → klemtoon op laatste lettergreep (E – cua - dor)

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Congruentie: Het bijv.nw aanpassen aan geslacht (mannelijk of vrouwelijk) én getal (ev / mv). 

  • Geslacht: Je kunt een bijv.nw alleen vrouwelijk maken als het mannelijke woord op een ‘o’ eindigt.  

  • Getal: Voeg meervoudsregel toe als je het bijv.nw in het meervoud moet zetten. 

  • Plek: Het bijv.nw altijd ACHTER het zelfstandig naamwoord (tenzij het om hoeveelheden gaat).  





Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Gezamenlijk doornemen Bron J


Let op!
Het bijvoeglijk naamwoord komt vóór het zelfst.nw. Tenzij het om een hoeveelheid gaat (mucho, poco etc.), dan staat het ervoor!

Tengo una casa bonita.  (Ik heb een mooi huis)
Tengo muchas casas.     (Ik heb veel huizen)

Slide 7 - Slide

Meervoud
Eindigt een woord op een klinker?                + S
Por ejemplo: El libro = los libros

Eindigt een woord op een medeklinker?    + ES
Por ejemplo: El hotel = los hoteles

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
¿Qué?          Vas a hacer el siguiente ejercicio.
¿Cómo?      Solo.
¿Tiempo?   4 min
¿Meta?        Tienes 7 respuestas correctas (al mínimo)

  1. El chico ………….. (guapo) 
  2. La madre ………….. (guapo) 
  3. El vecino ………….. (bonito) 
  4. Los vecinos …………. (bonito) 
  5. Mi primo está ……………. (enamorado) 
  6. Los chocolates son ………….. (rico) 
  7. El tomate es …………. (rojo) 
  8. Las patatas son ………….. (marrón) 
  9. La farmacia es …………….(caro) 
  10. Los calamares son …………… (feo) 







Slide 9 - Slide

SER = zijn
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes

soy
eres
es

somos
sois
son

Slide 10 - Slide

ESTAR = zijn/zich bevinden/liggen
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está

estamos
estáis
están

Slide 11 - Slide

HAY = er is / er zijn 

yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
Hay

(je kan niet zeggen 'ik er is')

Slide 12 - Slide

Kiezen tussen hay/estar/ser (zijn)
Je hebt nu gezien dat 'hay', 'estar' en 'ser' alledrie 'zijn' betekenen. Wanneer kies je nu welk werkwoord? Dit lees je op de volgende dia. 

Zorg ervoor dat je altijd de top 3 afgaat. Begin bij 1, is het antwoord 'nee', dan ga je door naar 2. Is daar weer het antwoord 'nee', dan ga je door naar de laatste. Als het antwoord 'ja' is, stop je met nadenken en gebruik je dat werkwoord. 

Slide 13 - Slide

Kiezen tussen hay/estar/ser (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?) > mag ook in vraagzin 'is er' of 'zijn er'

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?) > dit is iets anders dan 'plaatsvinden'

3. Ser (in de overige gevallen). 


Extra: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 14 - Slide

Kies tussen hay/estar/ser en vervoeg juist. 
Je moet kunnen uitleggen waarom je voor hay/estar/ser hebt gekozen.

  1. Amsterdam ....... en Holanda.
  2. Holanda ...... un país (een land).
  3. En Uithoorn .......... una estación. 
  4. Maria .......... francesa.
  5. Yo ........ en un restaurante.

Opdracht 1
Tiempo: <10 min
Objetivo: Snappen wanneer je welk werkwoord kiest én juist kunnen vervoegen. 

Slide 15 - Slide

Kies tussen hay/estar/ser en vervoeg juist:
  1. Amsterdam está Holanda.
  2. Holanda es un país (een land).
  3. En Uithoorn hay una estación. 
  4. Maria es francesa.
  5. Yo estoy en un restaurante.

Opdracht 1
Tiempo: <10 min 
Objetivo: Snappen wanneer je welk werkwoord kiest én juist kunnen vervoegen. Hoeveel antwoorden had je goed? Wat moet je nog wat beter oefenen? Schrijf dit op! Stel je vragen aan de docent als ze klaar is met de klassikale groep. 

Slide 16 - Slide

hay/estar/ser
Kies de juiste vorm voor onderstaande zinnen:
  1. Ik ben in de bioscoop.                         = hay  / estoy / soy
  2. Wij zijn leuk!                                             = hay / estamos / somos
  3.  Er zijn geen bomen meer.                = hay / están / son
  4.  Is er een dokter hier?                         = hay / está / es
  5. U(mv) bent het leukste publiek.     = hay / están / son
  6.  Waar is het restaurant?                     = hay / está / es
  7.  Zijn er leuke winkels in Uithoorn? = hay / están / son


Slide 17 - Slide

llamarse
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
me 
te
se
            +
nos 
os 
se 
llamo
llamas
llama

llamamos
llamáis
llaman

Slide 18 - Slide

verbos -ar,-er,-ir
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
-AR
hablo
hablas
habla

hablamos
habláis
hablan
-ER
-o
-es
-e

-emos
-éis
-en

-IR
-o
-es
-e

-imos
-ís
-en

Slide 19 - Slide

-ar                        -er                   -ir
Juego:

Groepjes van 4, elk groepje eigen kleur stift. In 5 min zoveel mogelijk ww opschrijven die je als groepje kent. Er rent 1 lln naar het bord, rent terug en geeft de stift aan de volgende lln. In het groepje mag overlegd worden. 

Slide 20 - Slide

1.
2.
3.
4.
5.
6.

Slide 21 - Slide

Leren voor PW

Slide 22 - Slide