Quiz 20 april

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Quiz
Donderdag 21 april

Slide 2 - Slide

3 rondes

Ronde 1: Husselwoorden
Ronde 2: Droedels en raadsels
Ronde 3: Diverse vragen

Slide 3 - Slide

De prijzen...
Eerste prijs




Slide 4 - Slide

De teams
Teams van 4 personen! 

Maak zelf teams, ga in groepjes van 4 personen bij elkaar zitten.
2 minuten de tijd!

Slide 5 - Slide

Tip!
Overleg zachtjes met je groepje, anders horen de andere groepjes jullie briljante antwoorden ook!

Slide 6 - Slide

We gaan beginnen!

Slide 7 - Slide

Ronde 1: Husselwoorden

Welk woord kun je maken van de gehusselde letters?

Slide 8 - Slide

1. gtorspad

Slide 9 - Slide

2. taakvein

Slide 10 - Slide

3. spaaireeen

Slide 11 - Slide

4. bonnerzand

Slide 12 - Slide

5. staanbrom

Slide 13 - Slide

6. dinnoggaks

Slide 14 - Slide

7. scheitttof

Slide 15 - Slide

Ronde 2: Droedels en raadsels
Schrijf steeds het woord op dat bij het raadsel hoort!
Een voorbeeld:                                

Slide 16 - Slide

1. Wat staat hier?

Slide 17 - Slide

2. Wat staat hier?

Slide 18 - Slide

3. Wat staat hier?

Slide 19 - Slide

4. Wat staat hier?

Slide 20 - Slide

5. Wat staat hier?

Slide 21 - Slide

6. Wat staat hier?

Slide 22 - Slide

Ronde 3
Diverse vragen!

Slide 23 - Slide




                     1.  Welk spreekwoord is juist?
A
De kat in de pot vinden
B
De hond in de pot vinden

Slide 24 - Quiz



    2. Welk woord moet je invullen op de stippellijn:

                     Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt

Slide 25 - Quiz

3. Wat is het onderwerp van deze zin?

Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem

Slide 26 - Quiz

4. Wat is de juiste spelling?

A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?

Slide 27 - Quiz

5. Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 28 - Quiz

6. Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën

Slide 29 - Quiz


     7. Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld? 
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

8. Wat betekent 'sober'?
A
eenvoudig
B
schoon

Slide 31 - Quiz

9. Wat is de persoonsvorm in de zin?

"Morgen ben ik eindelijk jarig"
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk

Slide 32 - Quiz

spelling
10. Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond

Slide 33 - Quiz

woordenschat
11. Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 34 - Quiz

Dat was 'm!
Lever je antwoordenblad gauw in, dan volgt de uitslag!

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Prijsuitreiking

Slide 37 - Slide