Quiz 19 april

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1-3

Quiz

Woensdag 19 april

3 rondes

Ronde 1: Husselwoorden

Ronde 2: Droedels en raadsels

Ronde 3: Diverse vragen

De prijzen...

Eerste prijs

De teams

Teams van 4 personen! 

Maak zelf teams, ga in groepjes van 4 personen bij elkaar zitten.

2 minuten de tijd!

Tip!

Overleg zachtjes met je groepje, anders horen de andere groepjes jullie briljante antwoorden ook!

We gaan beginnen!

Ronde 1: Husselwoorden

Welk woord kun je maken van de gehusselde letters?

1. gtorspad

sportdag

2. taakvein

Vakantie

3. spaaireeen

Paaseieren

4. bonnerzand

Zonnebrand

5. staanbrom

Stormbaan

6. dnnoaks

Ondanks

7. scheitttof

Fietstocht

Ronde 2: Droedels en raadsels

Schrijf steeds het woord op dat bij het raadsel hoort!

Een voorbeeld:                                

Pa komt na Ma. Dus Panama

1. Wat staat hier?

BenZ in E. Maakt Benzine

2. Wat staat hier?

tennis

3. Wat staat hier?

Om de L is een Ei en daarna een D in een G. Dus OmLEiDing.

4. Wat staat hier?

De T staat in de K, dus In K t V =, dus: Inktvis

5. Wat staat hier?

DR staat in G en D. Dus Dringend

6. Wat staat hier?

De G staat rond het woord wet. Dus G Rond Wet, maakt: Grondwet.

Ronde 3

Diverse vragen!

                     1.  Welk spreekwoord is juist?

1. De kat in de pot vinden
2. De hond in de pot vinden

    2. Welk woord moet je invullen op de stippellijn:

                     Deze soep ....... nergens naar.

1. proeft
2. smaakt

3. Wat is het onderwerp van deze zin?

Joost heeft hem geroepen!

1. Joost
2. hem

4. Wat is de juiste spelling?

1. Houd hij van me?
2. Houdt hij van me?

5. Welke spelling is juist?

1. pannekoek
2. pannenkoek

6. Wat is het meervoud van melodie?

1. Melodieën
2. Melodiën

     7. Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld? 

1. goed
2. fout

8. Wat betekent 'sober'?

1. eenvoudig
2. schoon

9. Wat is de persoonsvorm in de zin?

"Morgen ben ik eindelijk jarig"

1. morgen
2. ben
3. jarig
4. eindelijk

spelling
10. Welk woord is FOUT geschreven?

1. appartement
2. raport
3. bodem
4. plafond

woordenschat
11. Wat betekent belemmeren?

1. verhinderen
2. zeuren
3. remmen
4. jaloers zijn

Dat was 'm!

Lever je antwoordenblad gauw in, dan volgt de uitslag!

Prijsuitreiking