Les 4 werkwoordelijk gezegde (huiswerk)

Lesdoel


Je leert over het werkwoordelijk gezegde in zinnen zodat je ze kunt herkennen.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel


Je leert over het werkwoordelijk gezegde in zinnen zodat je ze kunt herkennen.

Slide 1 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)


Dit zinsdeel is een uitbreiding op de persoonsvorm (pv) en zegt wat iemand 'doet' of wat er 'gebeurt'. 

                           
                         

Slide 2 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 

  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 3 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
Wachtend op de bus/ ging/ Ellen/ alvast/ haar geschiedenistoets/ leren.
pv= ging
ow= Ellen
wg= ging leren
*Wachtend is een onvoltooid werkwoord en hoort NIET bij het werkwoordelijk gezegde!

  • het woord te als het voor een werkwoord staat.
  • de woorden aan als ze voor een werkwoord staan.
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
    Vb. 'zwaait uit' komt van het werkwoord 'uitzwaaien'.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 4 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.
Achter zijn villa/ ligt/ de beroemde acteur/ in een hangmat/ te lezen.
pv= ligt
ow= de beroemde acteur
wg= ligt te lezen

Slide 5 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.

Enkele brugklassers/ waren/ op het schoolplein/ aan het basketballen.
pv= waren
ow= enkele brugklassers
wg= waren aan het basketballen

Slide 6 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
Vb. 'zwaait uit' komt van het werkwoord 'uitzwaaien'.

De voorzitter van de club/ reikt/ de prijzen/ uit.
pv= reikt
ow= de voorzitter van de club
wg= reikt uit

Slide 7 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is soms een werkwoordelijke uitdrukking!

Uit vrees voor een arrestatie/ kozen/ de demonstranten/ het hazenpad.
pv= kozen
ow= de demonstranten
wg= kozen het hazenpad

'Het hazenpad kiezen' is een uitdrukking voor 'vluchten' en dus een wg!

Slide 8 - Slide

Huiswerk bespreken


Vergelijk jouw antwoorden bij opdracht 2 en 3 met die op het bord!

Slide 9 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 88)
4. De ambitieuze atleet / is / alle dagen / aan het trainen / voor het NK.
ow = De ambitieuze atleet
wg = is aan het trainen

Slide 10 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 88)
1. Topverdieners / weigerden / salaris / in te leveren / tijdens de crisis.
ow = Topverdieners
wg = weigerden in te leveren

Slide 11 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 88)
2. Jullie gebrek aan medewerking / stelt / me / echt / teleur.
ow = Jullie gebrek aan medewerking
wg = stelt teleur

Slide 12 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 88)
3. Maak / jij / je veters / goed / vast / voor de wandeling?
wg = maak
ow = jij

Slide 13 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 88)
4. De ambitieuze atleet / is / alle dagen / aan het trainen / voor het NK.
ow = De ambitieuze atleet
wg = is aan het trainen

Slide 14 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)
(1) Veel mensen (ow) / willen (wg) / hun trouwdag / uitbundig / vieren (wg).

(2) Bruid en bruidegom (ow) / sparen (wg) / soms / jaren / voor de mooiste dag van hun leven.

Slide 15 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)
(3) Ze (ow) / kiezen (wg) / hun trouwkleding / natuurlijk / met zorg / uit. (wg). 

(4) Ook over een romantische locatie / hebben (wg) / de geliefden (ow) / nagedacht (wg).

Slide 16 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)
(5) Op de dag zelf / zou (wg)/ het kersverse paar (ow) / graag / rondrijden (wg) / in een speciale trouwauto.

(6) Dikwijls / staat (wg) / een ‘klassieker’ (ow) / op het verlanglijstje. 

Slide 17 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)
(7) Wat / denk (wg) / je (ow) / van een Rolls Royce of een Citroen DS?

 (8) Een bloemist (ow) / versiert (wg) / de auto / met bloemstukken.

Slide 18 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 89)
 (9) Hij (ow) / stemt (wg) / de kleuren hiervan / af (wg) / op de kleding van het bruidspaar en het bruidsboeket. 

(10) De ware autoliefhebber (ow) / waardeert (wg) / deze opsmuk / echter / minder.

Slide 19 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv) blz.118

Slide 20 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Een zinsdeel met een hoeveelheid of een tijdsbepaling is NOOIT een lijdend voorwerp!

Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, met, naast, onder, op, over, van, voor etc.)
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 22 - Slide

Voorbeeld lijdend voorwerp (lv)
Vanwege het slechte weer/ hebben/ we/ het tuinfeest/ uitgesteld.

Geef antwoord op de vraag:
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp

Slide 23 - Slide

Voorbeeld lijdend voorwerp (lv)
Vanwege het slechte weer/ hebben/ we/ het tuinfeest/ uitgesteld.
pv = hebben
ow = (wie hebben) we
wg = hebben uitgesteld
lv = (wie/wat hebben we uitgesteld?) -> het tuinfeest
bwb (bijwoordelijke bepaling) = vanwege het slechte weer 

Slide 24 - Slide

Zelf aan de slag!


Maak opdracht 1, 2 en 4 op blz. 118
Over 10 minuten bespreken we opdracht 1 klassikaal.

Wat niet af is, is huiswerk voor vrijdag!

Slide 25 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 118)
1. Veel jongeren/ lezen/ graag/ de spannende boeken van Carry Slee.
pv = lezen
ow = Veel jongeren
wg = lezen
vraag = Wie/wat lezen veel jongeren?
lv = de spannende boeken van Carry Slee

Slide 26 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 118)
b. Waarom/ laat/ de presentator van deze talkshow/ zijn gasten/ nooit/ uitpraten?
pv = laat
ow = de presentator van deze talkshow
wg = laat uitpraten
vraag = Wie/wat laat de presentator van deze talkshow (nooit) uitpraten?
lv = zijn gasten


Slide 27 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 118)
c. In veel culturen/ laten/ mensen/ ter versiering/ hun lichaam/ tatoeëren. 
pv = laten
ow = mensen
wg = laten tatoeëren
vraag = Wie/wat laten mensen tatoeëren?
lv = hun lichaam

Slide 28 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 118)
d. De meeste soorten koekjes/ bevatten/ veel zout.
pv = bevatten
ow = De meeste soorten koekjes
wg = bevatten

Wie/wat bevatten de meeste soorten koekjes?
lv = te veel zout


Slide 29 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 118)
e. Vonden/ Amerikaanse onderzoekers/ eind 19e eeuw/ de eerste T-rexbotten?
pv = Vonden
ow = Amerikaanse onderzoekers
wg = Vonden
vraag = Wie/wat vonden Amerikaanse onderzoekers?
lv = de eerste T-rexbotten


Slide 30 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 118)
f. In een panterwagen/ voerden/ de agenten/ enkele demonstranten af. 
 pv = voerden
ow = de agenten
wg = voerden af
vraag = Wie/wat voerden de agenten af?
lv = enkele demonstranten

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide