3.3 Budgetteren

H3 Geld over en te kort
3.3 Budgetteren
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H3 Geld over en te kort
3.3 Budgetteren

Slide 1 - Slide

Terugblik:
Voorbeelden van overdrachtsinkomen:
- kinderbijslag
- huurtoeslag
- zorgtoeslag
- alimentatie
- bijstand

Slide 2 - Slide

Terugblik:
Kinderbijslag is:
- voor je ouders / verzorgers van kinderen tot achttien jaar;
- afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. 

Slide 3 - Slide

Terugblik:
Huurtoeslag is:
- voor de huurders van woningen
- afhankelijk van de huur
- afhankelijk van het inkomen van de huurder

Slide 4 - Slide

Terugblik:
Zorgtoeslag is:
- afhankelijk van het inkomen van de verzekerde
- een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

Slide 5 - Slide

Terugblik:
Alimentatie na een scheiding is:
- een toelage voor de minstverdienende partner,
- een toelage voor de verzorgende ouder voor de verzorging van de kinderen.

Slide 6 - Slide

Terugblik:
Bijstand is:
- bestemd voor mensen met een inkomen lager dan het sociaal minimum.
- afhankelijk van de eigen inkomsten en het sociaal minimum. 

Slide 7 - Slide

Lesdoel: 
Deze paragraaf gaat over het op elkaar afstemmen van de inkomsten en uitgaven.  

Slide 8 - Slide

Inkomsten:
We lezen de tekst op bladzijde 84, 
en maken vervolgens opdracht 1. 

Slide 9 - Slide

Vraag 1:
  • A. loon € 1.430; vakantietoeslag € 95;
              rente en dividend € 38; extra inkomsten € 52.
  • B.  1 Haar inkomsten zijn veranderd; 2
    haar uitgaven zijn veranderd.

Slide 10 - Slide

Soorten uitgaven:
We lezen de tekst op bladzijde 84, 
en maken vervolgens opdracht 2. 

Slide 11 - Slide

Vraag 2:
  • Autokosten: bijvoorbeeld de benzine, de garagerekening. Vaste lasten: bijvoorbeeld de huur, telefoonrekening. Huishoudelijke uitgaven: bijvoorbeeld voedsel, schoonmaakmiddelen. Persoonlijke uitgaven: bijvoorbeeld uitgaan, cadeautjes. Incidentele uitgaven: bijvoorbeeld een computer, reparatie dak.

Slide 12 - Slide

Het budgetplan:
We lezen de tekst op bladzijde 85, 
en maken vervolgens opdracht 3. 

Slide 13 - Slide

Vraag 3a:
 

Slide 14 - Slide

Vraag 3:
  • B. Het totaal van de budgett en en het spaarbedrag zijn nog niet afgestemd op de totale inkomsten.

Slide 15 - Slide

Afstemmen:
We lezen de tekst op bladzijde 85, 
en maken vervolgens opdracht 4. 

Slide 16 - Slide

Vraag 4:
  • A. € 1.950 – € 1.615 = € 335
  • B. Bijv. ze kan haar budgett en verlagen, ze kan haar spaarbedrag verlagen.

Slide 17 - Slide

Een tijdelijk of blijvend tekort:
We lezen de tekst op bladzijde 86, 
en maken vervolgens opdracht 5. 

Slide 18 - Slide

Vraag 5:
  • A. € 225 – € 450 – € 70 = – € 295
  • B. Bijv. de rekening voor de onderhoudsbeurt komt eens per jaar, er zijn ook  maanden in het jaar waarin er geld overblijft op het budget voor de autokosten.

Slide 19 - Slide

Maken / Huiswerk voor de volgende les:

Maken opdracht 6 t/m 9 op bladzijde 86 en 87.

Slide 20 - Slide

Vraag 6: Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 21 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 22 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 23 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 24 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een verjaardagscadeau?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 25 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 26 - Quiz

Vraag 7:
Kinderen zorgen voor extra uitgaven in een gezin. Vier ouderparen stellen een budget vast voor de uitgaven voor hun
kind of kinderen. Ze gebruiken de gegevens in afbeelding
10. Hoeveel wordt het budget voor hun kind of hoeveel gaat
het budget voor hun kinderen omhoog of omlaag?

Deze informatie hoort bij de volgende vragen.

Slide 27 - Slide

Trudy en Henk verdienen
€ 2.000. Ze krijgen hun eerste
kind. Het budget voor hun kind wordt:
A
€ 340.
B
€ 260.
C
€ 220.
D
€ 210.

Slide 28 - Quiz

Akki en Lidy verdienen € 1.500. Ze krijgen hun tweede
kind. Zij verhogen hun budget voor hun kinderen met:
A
2 × € 195 – € 255 = € 135
B
2 × € 165 – € 255 = € 75
C
2 × € 195 – € 165 = € 225
D
2 × € 165 – € 195 = € 135

Slide 29 - Quiz

Alex en Krista verdienen € 1.750. Zij krijgen hun derde
kind. Zij verhogen het budget voor hun kinderen met:
A
€ 130
B
€ 125
C
€ 115
D
€ 120

Slide 30 - Quiz

Bart en Janneke hebben twee kinderen. Hun inkomen daalt van € 2.500 naar € 2.000. Zij passen het budget voor hun kinderen aan het lagere inkomen aan. Zij verlagen hun budget met:
A
€ 130
B
€ 125
C
€ 115
D
€ 120

Slide 31 - Quiz

Vraag 8:
 Margot heeft een budgetplan opgesteld (afb. 11), en ze houdt zich daaraan. Het budgetplan voldoet echter niet meer, want zowel haar inkomsten als haar uitgaven zijn veranderd. De huur is gestegen met € 40 per maand en de premie van haar zorgverzekering is gestegen met € 20 per maand. De huurtoeslag is gestegen met € 15 per maand. Margot vangt deze wijzigingen op met een bezuiniging op haar incidentele uitgaven. 

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

8a: Schrijf twee voorbeelden op van incidentele uitgaven.

Slide 34 - Open question

8b: Op welke manier kan ze bezuinigen op de incidentele uitgaven?

Slide 35 - Open question

Vraag 9:
Imauri en Oscar hebben een budgetplan voor hun gezamenlijke
uitgaven (afb. 13). Ieder betaalt daarvan de helft en het
geld dat van hun salaris overblijft, is voor de eigen persoonlijke
uitgaven.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

9A: Hoe groot is ieders deel in de gezamenlijke kosten?
A
€ 700 per maand
B
€ 800 per maand
C
€ 850 per maand
D
€ 900 per maand

Slide 38 - Quiz

9b: Welk bedrag blijft er over voor Imauri?
A
€ 250 per maand
B
€ 300 per maand
C
€ 350 per maand
D
€ 400 per maand

Slide 39 - Quiz

9c: Welk bedrag blijft er over voor Oscar?
A
€ 0 per maand
B
€ 50 per maand
C
€ 150 per maand
D
€ 180 per maand

Slide 40 - Quiz

9d: Ze kiezen voor een andere verdeling van de gezamenlijke
uitgaven. Ieder houdt € 200 van het salaris voor de persoonlijke
uitgaven en de rest is voor de gezamenlijke uitgaven.
Hoeveel betaalt Imauri dan aan de gezamenlijke uitgaven?
A
€ 500 per maand
B
€ 1000 per maand
C
€ 2000 per maand
D
€ 2500 per maand

Slide 41 - Quiz

9e: En Oscar?
A
€ 300 per maand
B
€ 400 per maand
C
€ 500 per maand
D
€ 600 per maand

Slide 42 - Quiz

9f: Neem aan dat jij gaat samenwonen. Wat is dan volgens
jou een eerlijke verdeling van de gezamenlijke uitgaven?

Slide 43 - Open question

Slide 44 - Slide