2.2 Met geld kun je meer

Hoofdstuk 2

Hoe ga je met geld om?

1 / 40

Slide 1: Slide

EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2

Hoe ga je met geld om?

Slide 1 - Slide

Terugblik paragraaf .2.1
Wat weet je nog?

Slide 2 - Open question

Paragraaf 2.2

Met geld kun je meer

Slide 3 - Slide

voorkennis activeren

Slide 4 - Mind map

Leerdoelen

Je leert in deze paragraaf:

hoe je geld kunt gebruiken
welke redenen er zijn om te sparen
wat rente is bij sparen
hoe je de rente berekent die je op een spaarrekening ontvangt

Slide 5 - Slide

Geld gebruiken

Geld gebruik je op verschillende manieren.

Dit noem je geldfuncties.

Geld is een:

Ruilmiddel: als je geld gebruikt om iets te kopen

Spaarmiddel: je bewaart geld om het later uit te geven

Rekenmiddel: als je de waarde van iets in geld aangeeft

Slide 6 - Slide

Welke geldfunctie herken je op de foto?

Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 7 - Quiz

Je kunt sparen als je inkomsten

hoger zijn dan je uitgaven

lager zijn dan je uitgaven

Slide 8 - Quiz

Geld opzij zetten

Sparen: je geeft je geld niet meteen uit, maar bewaart het voor later.

Redenen om te sparen:

voor een doel: je wilt iets kopen maar hebt daar nu nog niet genoeg geld voor
voor de rente: je krijgt rente van de bank over je spaargeld
uit voorzorg: je zorgt ervoor dat je genoeg geld hebt om onverwachte kosten te kunnen betalen.

Slide 9 - Slide

Welke reden heb jij om te sparen?

Slide 10 - Open question

Wat levert je spaargeld op?

Rente: een vergoeding die je van de bank krijgt voor je spaargeld.

door de rente groeit je spaarbedrag
je krijgt rente meestal aan het einde van het jaar

Slide 11 - Slide

Waarom geven banken rente?

Slide 12 - Open question

Waarom geven banken rente?

jij spaart bij de bank

de bank leent jouw geld uit

de bank verdient daar geld aan

Slide 13 - Slide

Rekenen met rente

De rente wordt aangegeven in procenten per jaar.

Formule:

Voorbeeld:

Je hebt een spaarrekening waar € 450 op staat.

Je krijgt 0,8% rente per jaar.

Berekening:

Na een jaar krijg je aan rente: 0,8 ÷ 100 × € 450 = 0,008 × € 450 = € 3,60.

Slide 14 - Slide

Heb jij een bankrekening?

Slide 15 - Open question

Krijg jij rente?

Slide 16 - Open question

Kader

Slide 17 - Slide

Check leerdoelen

Je kunt nu:

de drie geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven (opdracht 1, 2, 3).
drie redenen noemen om te sparen (opdracht 4, 5, 6).
uitleggen wat rente is (opdracht 7, 8, 9, 10).
de rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt (opdracht 11, 12).

Slide 18 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 19 - Open question

Wat vond je moeilijk?

Slide 20 - Open question

Aan de slag

Maak nu paragraaf .. => opdracht .. t/m .. op blz. .. t/m ..

Extra:

Samenvattingsopdracht => blz. ...

Meer oefenen => maak de herhalingsopdrachten op blz. ...

Meer uitdaging => Maak de plusopdrachten op blz. ...

Meer praktijk => Ga naar Pincode online (SOM) => maak de keuzeopdrachten

Slide 21 - Slide

Nakijken

Paragraaf

Blz.

Slide 22 - Slide

Opdracht 1

Slide 23 - Slide

Opdracht 2

Slide 24 - Slide

Opdracht 3

Slide 25 - Slide

Opdracht 4

Slide 26 - Slide

Opdracht 5

Slide 27 - Slide

Opdracht 6

Slide 28 - Slide

Opdracht 7

Slide 29 - Slide

Opdracht 8

Slide 30 - Slide

Opdracht 9

Slide 31 - Slide

Opdracht 10

Slide 32 - Slide

Opdracht 11

Slide 33 - Slide

Opdracht 12

Slide 34 - Slide

Opdracht 13

Slide 35 - Slide

Opdracht 14

Slide 36 - Slide

Opdracht 15

Slide 37 - Slide

Opdracht 16

Slide 38 - Slide

Opdracht 17

Slide 39 - Slide

Opdracht 18

Slide 40 - Slide

2.2 Met geld kun je meer

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

More lessons like this

2.2 Sparen of beleggen?

2.2 Sparen of beleggen?

3.2 Wat levert sparen op?

H2.2 Met geld kun je meer

H2.2 Met geld kun je meer

2.2 Met geld kun je meer

Pincode paragraaf 2.2: Waarom zou je sparen?

3.2 Wat levert sparen op?