Werkwoordspelling

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Nederlands
Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Welke vormen van het werkwoord ken jij?

Slide 3 - Open question

Welke drie vormen moet ik echt onthouden bij werkwoordspelling?
A
persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord
B
persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief
C
persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord
D
Ik zoek naar 't sexy fokschaap

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Maak twee zinnen met bepaalt én bepaald?

Slide 6 - Open question

Welke vormen van het werkwoord ken jij?

Slide 7 - Open question

Wat gaaf dat zij dit nu ... (behandelen)!
A
behandelt
B
behandeld
C
behandelt
D
geen idee

Slide 8 - Quiz

Weet jij wat dat ... (inhouden)?
A
inhoud = zelfstandig naamwoord
B
inhoudt = pvtt
C
inhoud = voltooid deelwoord
D
Mijn gevoel zegt inhoud met een -d

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Hij ... (heten vt) vroeger anders.
A
heette
B
hete
C
heet
D
heete

Slide 11 - Quiz

Hoeveel vliegtuigen ... (landen vt) op Schiphol?
A
landde
B
landen
C
landden
D
lande

Slide 12 - Quiz

Zij had haar kansen ...(verspelen vd).
A
verspeelt
B
verspelt
C
verspeld
D
verspeeld

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met VERSPEELT

Slide 14 - Open question

vt, tt en vd staan voor
A
verleden tijd, tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord
B
verleden tijd, tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord
C
verleden tijd, tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord
D
verleden tijd, tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

De uitgeloten leerlingen zochten een oplossing.
A
Goed gespeld
B
Fout gespeld

Slide 16 - Quiz

Spelling van het vdbn zo kort mogelijk dus: de verlate leerlingen
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

De gebroken nacht, de uitgebarsten vulkaan, het gebogen hoofd, het gezonken schip
A
goed, want
B
fout, want
C
geen idee
D
ik twijfel

Slide 18 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord ervaren is ervaren dus: de ervaren leerling
A
nee, want leerling is enkelvoud
B
Ja, dat klopt
C
Ik twijfel.
D
Ik heb hier geen zin in.

Slide 19 - Quiz

De uitgelote leerlingen zochten een oplossing.
A
goed gespeld
B
fout gespeld

Slide 20 - Quiz

Waar staat vdbn voor?

Slide 21 - Open question

Geef een voorbeeld van een vdbn. Dus: lidwoord + vdbn + zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Open question

Ik ben goed in werkwoordspelling.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Slide 24 - Slide