Les 8 Unité 4

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bonjour!!!!

On commence dans.....

Aan het einde van deze les ..... 

• .... Kan ik een tekst begrijpen over extreme sporten
• ...  Heb ik nieuwe woorden geleerd
• .... 

1.   De les duurt 45 min 

2.  Je hebt nodig: laptop; lesson up app, schrift, pen

3.  Je mobiel zit in je kluisje, je spullen liggen op je tafel, je let op wanneer de docent wil beginnen

La semaine 21: mardi le six mai

Le programme d'aujourd'hui:

Vandaag: 

1. Questions ? Mini SO apprendre 8

2. herhalen devoir en bijw. samen extra oef. 8

3. zelfstandig leren/ verder werken.

5. Devoirs:  Ex. 16 a t/m f en 17 t/m 20 et apprendre 4 overhoring

Apprendre 8:

1.  conseiller                        8. un jour

2. le lendemain                 9. ça marche

3. bon courage                10. la peur de l'échec

4. le chemin

5. résoudre

6. être capable de

7. l'effort

3H - 4.3 werkwoord devoir en 4.5 het bijwoord 

 deel 1: 4.3 het werkwoord devoir 

Het werkwoord 'devoir' vertaal je met ...

1. blijven
2. hebben
3. moeten
4. zijn

Tips bij het leren van apprendre 3 

• Leer de présent en de passé composé uit je hoofd
  
  
• Leer de te maken stapjes van de imparfait en de futur uit je hoofd + de uitgangen 

Tips bij het leren van apprendre 3 

de imparfait (verleden tijd)

1. pak de nous-vorm van de présent (nous devons)
2. haal -ons eraf (dev)
3. voeg de juiste uitgangen toe 
   (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient)
   je devais, tu devais, etc.

Tips bij het leren van apprendre 3 

de futur (de toekomende tijd) 

1. het werkwoord is onregelmatig, maar bij de futur kun je uitgang van de volgende stam: devr
2. voeg de juiste uitgangen toe:
3. - ai, -as, -a, ons, -ez, -ont
   je devrai, tu devras, il devra, etc.
   
   

Kies de juiste vorm:
... faire mes devoirs ce soir. (ik moet)

1. je dois
2. je devai
3. tu dois
4. je devrais

Kies de juiste vorm:
... prendre le risque. (wij hebben gemoeten)

1. nous devons
2. nous avons dû
3. nous devions
4. nous devrons

Kies de juiste vorm:
... s'entainer beaucoup. (zij moeten)

Kies de juiste vorm:
... attendre trois jours (ik heb gemoeten)

Kies de juiste vorm:
... rester ici. (zij zal moeten)

Samen of alleen mk extra opdr. 8

- als je het idee hebt dat je geen extra oefening nodig hebt, kun je:

- samenvatting maken

- leren apprendres voor toets

- of verder werken: ex. 22, uitwerken

deel 2: 4.5 het bijwoord

Elle porte un pantalon noir.
'noir' heeft in deze zin de functie van het ...

1. bijwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

Vous pouvez parler lentement? 'lentement' heeft in deze zin de functie van het ...

1. bijwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

4.5 het bijwoord 

Elle porte un pantalon noir.

• Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Vous pouvez parler lentement?

• Het bijwoord zegt iets over andere woorden (werkwoord/bijvoeglijk naamwoord/ander bijwoord/hele zin).

4.5 het bijwoord 

Enkele voorbeelden van het bijwoord:

• J'ai très mal dormi.  (werkwoord)
• Cette robe est vraiment belle! (bijvoeglijk naamwoord)
• Tu parles vraiment bien français! (ander bijwoord)
• Heureusement, on a gagné le prix. (hele zin)

Vous pouvez parler lentement, s'il vous plait?
'lentement' zegt iets over ...

1. vous
2. pouvez
3. parler
4. s'il vous plait

Ce film est vraiment cool!
'vraiment' zegt iets over ...

1. ce film
2. est
3. cool

4.5 het bijwoord 

Hoe vorm ik het bijwoord?

4.5 het bijwoord 

vrai             Elle s'amuse vraiment bien!

terrible     Mon copain est terriblement fâché.

• bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een klinker (a, e, i, o, u, y): voeg -ment toe

4.5 het bijwoord 

lent                    Vous pouvez parler lentement?

direct               Je suis allée directement à la maison.

heureux          Heureusement, on a gagné le prix.
agressif          Ils ont joué agressivement. 

• bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een medeklinker: 
  1) maak het woord eerst vrouwelijk, 2) voeg -ment  toe

4.5 het bijwoord

Vul het bijwoord in.
Ils ont ___ joué le match. (agressif)

Vul het bijwoord in.
J'ai attendu __ sur le bus. (long)

Vul het bijwoord in.
___, il fait très beau aujourd'hui.(heureux)

Vul het bijwoord in.
Apprendre l'anglais est ___ facile. (extrême)

Les 8 Unité 4