werkwoordspelling les 3: persoonsvorm verleden tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Taalverzorging

1.4 persoonsvorm verleden tijd

Nederlands

 

Opdrachten 

2F: 2.1 +2.2 van Taalverzorging

3F: 2.1 + 2.2 van Taalverzorging

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Hij ......(zwaaien) naar haar.

1. zwaai
2. zwaait
3. zwaaide
4. gezwaaid

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

1. Hij onthoud
2. Hij onthoudt

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .

1. beleefde
2. beleeft
3. beleef
4. beleefd

Persoonsvorm verleden tijd

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?

Ik ______________ (bestellen)

1. bestelde
2. besteldde

Persoonsvorm verleden tijd

1. Vorig jaar VERHUISDEN we naar de Reeshof.
2. Vorig jaar VERHUISTEN we naar de Reeshof.

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?

Zij ______________ (rusten)

1. ruste
2. rustte