6.8 + herhaling

6.8+herhalingsles
Welkom! 
  1. Doe je jas uit en tas van tafel
  2. Ga rustig zitten en pak je boek, schrift en pen erbij 
  3. Als je klaar bent: Maak je je schrift open, en schrijf je op wat je je nog kan herinneren van wat we de vorige les hebben behandeld.
timer
2:00
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

6.8+herhalingsles
Welkom! 
  1. Doe je jas uit en tas van tafel
  2. Ga rustig zitten en pak je boek, schrift en pen erbij 
  3. Als je klaar bent: Maak je je schrift open, en schrijf je op wat je je nog kan herinneren van wat we de vorige les hebben behandeld.
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Voedselproductie
Landbouw zijn alle activiteiten waarbij het natuurlijk milieu wordt aangepast voor de productie van planten en dieren voor menselijk gebruik
3 vormen van Landbouw:
  1. Akkerbouw
  2. Veeteelt
  3. Tuinbouw

Slide 2 - Slide

Akkerbouw
Groot, veel grond
Monocultuur: een enkel gewas. 
Voordelen: één soort machine nodig. 
Nadelen: Insectenplagen 
              Bestrijdingsmiddelen
              Uitputting van de bodem
Mest: Organische mest afkomstig van organismen
          Kunstmest gemaakt in een fabriek

Slide 3 - Slide

strokenteelt: verschillende gewassen naast elkaar
monocultuur

Slide 4 - Slide

Monocultuur
-Plagen en ziekten kunnen snel verspreiden
- Aanplanten (nectar)planten voor voeding van natuurlijke vijanden van plagen bijvoorbeeld in akkerranden


Slide 5 - Slide

Strokenteelt: verschillende gewassen naast elkaar
Door intensieve landbouw kan de bodem uitgeput raken en worde ze vatbaar voor ziektes. 

Strokenteelt: verschillende gewassen tegelijkertijd naast elkaar geteeld. Dankzij technologieën is die mogelijk. 
Bevorderd biodiversiteit en is goed voor het bodemleven. Ook zijn de opbrengsten vaak hoger. 

Slide 6 - Slide

Cultuurlandschap
Natuurlandschap

Slide 7 - Slide

Ingericht landschap / Cultuurlandschap

Slide 8 - Slide

Chemische gewasbescherming
Pesticiden /biociden: doden levende organismen
 
+ Werkt snel en effectief, goedkoop
- Niet selectieve gewasbescherming
  Niet soort specifiek
- Resistentie
- In voedselketen/accumulatie gif!

Slide 9 - Slide

Resistentie
Resistentie: Minder gevoelig of ongevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen.
  
Organismen die ongevoelig zijn voor een gewasbeschermingsmiddel
(of een bepaalde hoeveelheid) blijven in leven en planten zich voort.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

To do:
Zoek de betekenissen op van de onderstaande begrippen. Als je klaar bent kan je de opdrachten maken van basisstof 8 
  • Broeikaseffect
  • Broeikasgassen 
  • Duurzaam
  • ecologische voetafdruk 
  • Gewasbescherming
  • Pesticiden 
  • Cultuurlandschap  
  • Monocultuur 
  • strokenteelt 

Slide 12 - Slide

Wat is een monocultuur?
A
Veel verschillende soorten planten op een akker.
B
Veel verschillende populaties in een gebied.
C
Maar 1 soort planten op een akker.
D
Maar 1 dierensoort in een gebied.

Slide 13 - Quiz

Wat is géén voorbeeld van akkerbouw?
A
Graan
B
Aardappelen
C
Tulpen
D
Maïs

Slide 14 - Quiz

Wat is een nadeel van grote akkers
A
grote machines nodig
B
veel van hetzelfde gewas bij elkaar
C
gevoeligheid voor ziektes
D
kunstmestgebruik

Slide 15 - Quiz

Wat is groenbemesting?
A
Kunstmest strooien op het land
B
Natuurlijke mest strooien op het land
C
Bemesten door middel van knolletjesbacterien
D
Bemesten met groene planten

Slide 16 - Quiz

Vruchtwisseling is
A
het moment dat de fruitboom zijn vruchten verliest
B
als er stuifmeel op de stamper komt en de plant dus bevrucht
C
de afwisseling van gewassen op een akker
D
het wisselende aanbod van seizoengebonden fruit in de supermarkten

Slide 17 - Quiz

Dankzij tuinbouw in kassen kunnen exotische fruitsoorten het gehele jaar gekocht en gegeten worden
A
klopt!
B
onzin!

Slide 18 - Quiz


Wat is geen voorbeeld van landbouw?
A
akkerbouw
B
veeteelt
C
tuinbouw
D
visserij

Slide 19 - Quiz

In een bepaald gebied hadden aardappelplanten last van een plaag coloradokevers. De kevers werden bestreden met een chemische gewasbeschermingsmiddel. Dit gewasbeschermingsmiddel kan niet door organismen worden afgebroken. Een bioloog vergeleek 100 gram biomassa van aardappelplanten, coloradokevers, insectenetende vogels en roofvogels. In welk van deze organismen zal zij de grootste hoeveelheid van dit gewasbeschermingsmiddel aantreffen?
A
in de aardappelplanten
B
in de coloradokever
C
in de insectenetende vogels
D
in de roofvogels

Slide 20 - Quiz

De larven van de nonnetjes vlinder eten uitsluitend de naalden van bomen. Soms is de plaag zo groot dat de bomen kaal worden. De plaag kan worden bestreden met sluipwespen. De sluipwespen leggen eieren in de larven van nonnetjes, en eten de larven van binnenuit op.
Is dit een voorbeeld van biologische of van chemische gewasbescherming? Zal het aantal sluipwespen in de eerste weken afnemen of toenemen?
A
biologisch en afnemen
B
biologisch en toenemen
C
chemisch en afnemen
D
chemisch en toenemen

Slide 21 - Quiz