5.8.1: schema ww-spelling

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



Slide 1 - Slide

Lezen
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Lezen en huiswerk check
Tijdens het stillezen, controleer ik het huiswerk van enkele leerlingen. Leg dus je werk open voor je op tafel bij opdr. 11, 12, 13. 
Huiswerk niet gemaakt is voor de volgende les 1x overschrijven van de woordenlijst. 
2bk1
2bk4
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Boekverslag 
Inleveren of 12 mei in mijn postvakje laten doen in het Junior. 

Slide 4 - Slide

Huiswerk check
Zijn er nog vragen bij bepaalde opdrachten. 
timer
3:00

Slide 5 - Slide

Woorden leren
Je krijgt 3 minuten om de eerste vijf woorden van de woordenlijst te leren. Je doet dat in stilte. 

Dat kan op de volgende manieren:
- Dek de betekenis af en omschrijf het woord. Eerst op volgorde, daarna door elkaar.
- Dek het woord af en benoem het woord bij de betekenis. Eerst op volgorde, daarna door elkaar.
- Schrijf de woorden met betekenis over. 
- Maak zinnen met de woorden. 
- Eigen ideeën en manier om te leren mag ook. 


timer
3:00

Slide 6 - Slide

Lesdoelen 
In deze paragraaf leer je:
het schema werkwoordspelling gebruiken;
• Engelse werkwoorden spellen;
• wanneer je een apostrof schrijft;
• tien dicteewoorden.

Slide 7 - Slide

Voorkennis 
Maak opdracht 1 op blz. 152

Slide 8 - Slide

Antwoorden opdr 1

Slide 9 - Slide

Opdr. 3
denken - delen - uitwisselen
timer
3:00

Slide 10 - Slide

Schema ww-spelling
Opdracht 4 en 5 samen maken.

Opdracht 6
ik- wij - jullie - jij

Slide 11 - Slide

Aan het werk
Vervoeg de ww in de volgende zinnen: 
haatsen [tt]              Ferdinand _____________ richting de stad.
 kopen [vt]                Jij _____________ vroeger vaak voetbalkaartjes.
 worden [tt]             Jij _____________ sowieso in de watten gelegd.
 redden [vd]             De meisjes hebben de eindstreep _____________.
 gieten [tt]                Jane _____________ de thee in haar beker.
 zijn [vt]                      De kinderen van groep 8 _____________ vorige week op kamp.
 knippen [vt]            Jij _____________ gisteren het haar van je pop.
 klimmen [vt]           Frits _____________ vroeger overal omhoog.
 bemesten [vt]        Vroeger _____________ de boeren hun land veel vaker.
 zijn [vt]                      Hendrien en Yvonne _____________ gisteren bezig met hun spreekbeurt.
 liggen [tt]                 De kinderen _____________ op bed te kletsen.
 krimpen [vd]           De kleding is in de wasmachine _____________.
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Afsluiting
Kun jij het schema toepassen?

Slide 13 - Slide

Huiswerk
x

Slide 14 - Slide