Toets K2neC Grammatica - woordsoortbenoeming

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Tijdens de toets  
  • de toets duurt 40 minuten
  • je zit in een rustige ruimte
  • de camera is op jou gericht, je bent helemaal in beeld
  • je microfoon staat aan
  • je mag de antwoorden niet opzoeken, je toets wordt dan afgesloten (cijfer = 1)

Slide 2 - Slide

Uitleg
A. Straks zie je drie zinnen. 

Wat zijn  werkwoorden in de zin? 


Let op! Als er meerdere werkwoorden in een zin staan, schrijf ze dan onder elkaar.

Slide 3 - Slide

1. Ik heb voor mijn moeder pannenkoeken gebakken.

Slide 4 - Open question

2. Zou je mij die lege flessen willen aangeven?

Slide 5 - Open question

3. De paarden hinniken vanwege het hoge geluid.

Slide 6 - Open question

Uitleg
B. Beantwoord de vragen over lidwoorden.

Moet je meerdere woorden noemen? Schrijf ze onder elkaar.

Slide 7 - Slide

Is HET een lidwoord in de volgende zin?


HET regent heel hard!
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 8 - Quiz

Is HET een lidwoord in de volgende zin?


HET speeltoestel wordt helemaal nat.
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 9 - Quiz

Uitleg
C. Je ziet straks 3 rijen met woorden. 
Noteer uit de rij het zelfstandige naamwoord. 

Zet het juiste lidwoord ervoor en bedenk er een bijvoeglijk naamwoord bij.

Slide 10 - Slide

regenen - grasmaaier - sneeuwt

Slide 11 - Open question

Emmen - laten - begrijp

Slide 12 - Open question

harken - blijft - piraat

Slide 13 - Open question

Uitleg
D. Je leest straks een verhaaltje.

Noteer alle zelfstandige naamwoorden die erin staan. 
Schrijf ze onder elkaar.

Slide 14 - Slide

Hij droeg een grijze overall, die onder de vlekken zat.
Uit zijn zakken stak gereedschap en tegen zijn oor hield hij een mobiele telefoon gedrukt.

Slide 15 - Open question

Uitleg
E. Je leest straks een verhaaltje.

Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden die erin staan. 
Schrijf ze onder elkaar.

Slide 16 - Slide

Hij droeg een grijze overall, die onder de vlekken zat.
Uit zijn zakken stak gereedschap en tegen zijn oor hield hij een mobiele telefoon gedrukt.

Slide 17 - Open question

Uitleg
F. Je leest straks een verhaaltje.

Noteer alle voorzetsels die erin staan.
Schrijf ze onder elkaar.

Slide 18 - Slide

Hij droeg een grijze overall, die onder de vlekken zat.
Uit zijn zakken stak gereedschap en tegen zijn oor hield hij een mobiele telefoon gedrukt.

Slide 19 - Open question

Uitleg
G. Straks zie je twee zinnen. 

Wat zijn  persoonlijke voornaamwoorden in de zin? 


Let op! Als er meerdere in een zin staan, schrijf ze dan onder elkaar.

Slide 20 - Slide

1. Zij vroeg me mee naar het feestje van haar vriend.

Slide 21 - Open question

2. Ga jij vanavond met hem naar de bioscoop?

Slide 22 - Open question

Uitleg
I. Straks zie je twee zinnen. 

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden in de zin? 


Let op! Als er meerdere in een zin staan, schrijf ze dan onder elkaar.

Slide 23 - Slide

1. Jouw nieuwe jas vind ik erg mooi.

Slide 24 - Open question

2. Zijn telefoon ziet er wat gehavend uit, net als de mijne!

Slide 25 - Open question

Uitleg
I. Straks zie je twee zinnen. 

1. Wat zijn wederkerende voornaamwoorden in de zin? 

2. Wat is het wederkerig voornaamwoord?

Slide 26 - Slide

1. Hij scheert zich al vanaf zijn tiende!

Slide 27 - Open question

2. Wij vergissen ons niet vaak!

Slide 28 - Open question

Wat is het wederkerig voornaamwoord in de volgende zin?

We hebben elkaar al heel lang niet gezien.

Slide 29 - Open question

Uitleg
J. Benoem nu in de volgende zinnen alle woorden op de juiste manier. 
Doe dit door de juiste afkortingen in de goede volgorde op te schrijven.

werkwoord ww                                                     persoonlijk voornaamwoord ps
lidwoord lw                                                            bezittelijk voornaamwoord bz
zelfstandig naamwoord zn                            wederkerig voornaamwoord wg
bijvoeglijk naamwoord bn                              wederkerend voornaamwoord wd
voorzetsel vz

Dus zo:                    Ik vind het een makkelijke opdracht.
                                    ps - ww - ps - lw - bn - zn. 

Slide 30 - Slide

Mijn ouders geven elkaar een cadeautje.

Slide 31 - Open question

Ik verwonder mij over het feit dat jij mijn oude opa uit Italië kent!

(het woord DAT mag je aangeven met een x)

Slide 32 - Open question

einde toets
Je moet de toets nu inleveren.

Slide 33 - Slide