Grammatica Zinsdelen H1 les 2

Wat zoek je als eerste op in een zin?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
zinsdelen
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat zoek je als eerste op in een zin?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
zinsdelen

Slide 1 - Quiz

Vandaag...



- Bespreken opdracht 4
- Laatste keer herhalen(voor de liefhebbers twee filmpjes met alle zinsdelen in deze LessonUp)? (5 min.)
- Uitleg samengestelde zin



Slide 2 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 3 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde:

De vervelende afwas bleef lang staan.
A
bleef
B
afwas bleef
C
afwas blijft vervelend
D
er is geen naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Paragraaf grammatica zinsdelen
Wat is het onderwerp in deze zin?

Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol

Slide 7 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quiz

Opa geeft zijn laatste gebakje weg.

opa =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.

gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft één gezegde. Dit is óf een werkwoordelijk, óf een naamwoordelijk gezegde. 

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Slide 14 - Slide

Wat is het ng?
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 15 - Slide

2 delen
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)
  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt (bnw/znw)
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 16 - Slide

Stappenplan
1. Is het belangrijkste ww in de zin mogelijk een koppelwerkwoord?
  • Ja: stap 2
  • Nee: wg

2. Zoek het onderwerp.

Slide 17 - Slide

Stappenplan
3. Staat er in de overige zinsdelen een bn of zn dat iets zegt over het ow?
  • Ja: ng
  • Nee: wg

Slide 18 - Slide

'Mei is een vrolijke maand'
1. Staat er een woord in dat mogelijk een koppelwerkwoord is?

2. Wat is het onderwerp?

3. Staat er in de overige zinsdelen een bn of znw dat iets zegt over het ow?

Slide 19 - Slide

'Simon wil later brandweerman worden'
1. Staat er een woord in dat mogelijk een koppelwerkwoord is?

2. Wat is het onderwerp?

3. Staat er in de overige zinsdelen een bn of znw dat iets zegt over het ow?

Slide 20 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een lastig onderdeel
Zoek zelf volgens het stappenplan uit of deze zin een ng heeft.
timer
1:30

Slide 21 - Slide

Samengestelde zin




Waarom? Spellen van de persoonsvorm, goed gebruiken van interpunctie, goed formuleren van (samengestelde) zinnen.

Samengestelde zin: meerdere persoonsvormen in een zin.

Nevenschikkend: maar, want, en, of.


Onderschikkend: omdat, als, doordat, zodat, toen, etc.

Slide 22 - Slide

Samengestelde zin




Hoofd- en bijzinnen herkennen

Verschil tussen een hoofd- en een bijzin:
Bij hoofdzin kun je tussen onderwerp en persoonsvorm geen woord plaatsen, bij een bijzin kan dat wel:

Jan gaat naar school, omdat hij moet van zijn ouders. --> Jan niet kan naar school, omdat hij dat niet moet van zijn ouders.

Welk deel klopt en welk deel niet? Dus wat is hoofdzin en wat is bijzin?

Slide 23 - Slide

0

Slide 24 - Video

Maken



Opdracht

M. opdracht 2 en 3 (noteer per zin hoofdzin/hoofdzin, hoofdzin/bijzin, bijzin/hoofdzin.), blz. 70/71


Slide 25 - Slide