naamwoordelijk gezegde en hoofdzin/bijzin

Shalisa stond nog op het perron, terwijl wij al in de trein zaten.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin
1 / 36
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Shalisa stond nog op het perron, terwijl wij al in de trein zaten.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 1 - Quiz

Leroy zakte door het ijs, omdat het ijs nog te dun was
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Video

Ik ga met mijn ouders een dagje weg, als ik een goed rapport heb.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 4 - Quiz

Uitleg hoofdzin en bijzin
Een samengestelde zin kan op drie manieren voorkomen:
- twee hoofdzinnen
- een hoofdzin en een bijzin
- een bijzin en een hoofdzin
In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar. In een bijzin niet.

Slide 5 - Slide

Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

doel van deze les
herhalen van het NG

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 9 - Slide

naamwoordelijk gezegde
kww (+andere ww) plus naamwoordelijk deel (zegt iets over het onderwerp)

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. 

Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.


Slide 11 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 12 - Slide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? 

Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? 

Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 13 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide



WG
DOEN
ZWW
(voetballen, fietsen, geven, veranderen, staan, lezen, springen, luieren, raden, etc.)


NG
ZIJN
KWW
(zijn, worden, blijken, lijken, schijnen, blijven, schijnen, heten, dunken, voorkomen)
Bepalen WG of NG

Slide 16 - Slide

WG
Doen
ZWW
NG
Zijn
KWW
We verheugen ons op de grammaticatoets.
Waarom zijn de toetsen van wiskunde altijd zo moeilijk.
Houd nu toch eens op met die onzin!
Hij lijkt meer op zijn vader dan op zijn moeder.

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 21 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quiz

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Link

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijkgezegde
Caesar Flickerman, de man die de interviews al meer dan veertig jaar presenteert, springt het podium op. . 
Dit jaar is het haar van Caesar kobaltblauw.

Caesar maakt een paar grappen om het publiek op te warmen

Slide 29 - Drag question

hebben altijd een werkwoord.
vind je door de vraag: wie/ wat + pv?
vind je door de zin in een ander tijd te zetten.
vind je door de vraag: wie/ wat + pv + o?
vind je door de vraag: AAN (of voor) wie/ wat + pv + o?
is de persoonsvorm + alle werkwoorden of een werkwoordelijke uitdrukking.
Zinnen
Het onderwerp
De persoonsvorm
Het lijdend voorwerp
Het meewerkend voorwep
Een werkwoordelijk gezegde

Slide 30 - Drag question

WG
Doen
ZWW
NG
Zijn
KWW
Die jongen kan goed voetballen.
Die jongen schijnt een goede voetballer te zijn.
Die jongen schijnt goed te kunnen voetballen. 
Die jongen is een goede voetballer. 

Slide 31 - Drag question

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijkgezegde
Caesar Flickerman, de man die de interviews al meer dan veertig jaar presenteert, springt het podium op. . 
Dit jaar is het haar van Caesar kobaltblauw.

Caesar maakt een paar grappen om het publiek op te warmen

Slide 32 - Drag question

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijkgezegde
Katniss is een vechter. 
Cinna pakt mijn ijskoude vingers in zijn warme handen.
(Denk eraan), jullie zijn nog steeds reuze gelukkig met elkaar!

Slide 33 - Drag question

Slide 34 - Link

Ik snap nu het WG en NG
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Video