Geld rekenen 3

• Rekenen
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

geldrekenen

              Startklaar

• Op je plek zitten 
• Telefoon in het Zakkie 
  
• Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
• Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 

1. Startklaar

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

JdW-kijkwijzer

Lesopbouw:

1. Vooraf:
   Startklaar, Voorkennis activeren, Formatief Handelen
   
   
2. Instructie:
   Leerdoelgericht werken, Inclusieve didactiek, Concrete en herkenbare voorbeelden, Formatief Handelen
   
   
3. Toepassing:
   Actieve verwerking, Formatief handelen 
   
   
4. Evaluatie:
   Afsluiting

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul in: het bedrag in cijfers.
Achtentachtig euro en vijfenzeventig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Honderdzestig euro en vijftig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Negenhonderdvierenvijftig euro en zeventig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Zeshonderdnegenentachtig euro en vijfentwintig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Driehonderdzesendertig euro en vijfenvijftig cent

Één boek kost 5,00 euro.
Je koopt 4 boeken.
Hoeveel moet je betalen?

1. 17,00
2. 18,00
3. 19,00
4. 20,00

Één potje nagellak kost 5,50 euro.
Je koopt 2 potjes nagellak.
Hoeveel moet je betalen?

1. 10,00
2. 10,50
3. 11,00
4. 11,50

Één tijdschrift kost 10,60 euro.
Je koopt 2 tijdschriften.
Hoeveel moet je betalen?

1. 20,20
2. 21,20
3. 20,60
4. 21,60

Één trui kost 25 euro.
Je koopt 3 truien.
Hoeveel moet je betalen?

1. 25,00
2. 50,00
3. 75,00
4. 55,00

Één broek kost 20 euro.
Je koopt 4 tijdschriften.
Hoeveel moet je betalen?

1. 50,00
2. 60,00
3. 70,00
4. 80,00

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?

1. Blikje fris: €1,50 Salade: €8, - Zakje snoep: €2,-
2. Blikje fris: €1,50 Salade: €8,- Flesje water: €1,-
3. Flesje water:€1,- Salade: €8,- Koekjes: €1,-
4. Blikje fris: €1,50 Salade: €8,- Wafels: €2,50

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?

1. 2 paar schoenen. De schoenen kosten € 30,- per paar.
2. Twee truien De truien kosten €28,50 per stuk
3. Een broek van 45,- en een paar sokken van €5,50
4. Een trui van €25,50 en een broek van €22,-

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?

1. 2 paar schoenen. De schoenen kosten €55,- per paar.
2. Twee truien De truien kosten €60,- per stuk
3. Een broek van €45,- en een paar schoenen van €55,-
4. Een trui van €25,50 en een broek van €85,-

Kick koopt een lolly van 70 cent.
Hij geeft 1 euro.
Hoeveel cent krijgt hij terug?

Coen moet 36 euro betalen. Hij geeft een briefje van 20 euro en een briefje van 10 euro. Hoeveel munten van 2 euro kan hij erbij geven?

Karlijn koopt chocolade-eitjes van 1,70 euro
en een chocoladepaashaas van 0,90 euro.
Hoeveel moet Karlijn betalen?