Boekendoos

Boekendoosopdracht
Fictie
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Boekendoosopdracht
Fictie

Slide 1 - Slide

Van schoenendoos naar boekendoos
Voor deze opdracht heb je een schoenendoos nodig.
 Je gaat namelijk een boekendoos maken over het boek dat je hebt gelezen.

Week 25 op maandag 19 juni, moet je boekendoos bij mij ingeleverd zijn!

Slide 2 - Slide

Stap 1
  • Lees het boek dat we hebben gekozen.

Slide 3 - Slide

Stap 2
Maak een korte samenvatting van de inhoud van het boek.

  • Wie is de hoofdpersoon?
  • Wat zijn de belangrijkste gebeurtenissen?
  • Hoe loopt het verhaal af?

De samenvatting moet 300 tot 500 woorden bevatten.

Slide 4 - Slide

Stap 3
  • Schrijf onder de samenvatting jouw mening over het boek.


  • Gebruik minimaal drie beoordelingswoorden.


  • Je eigen mening moet uit ongeveer 150 woorden bestaan.

Slide 5 - Slide

Stap 4
  • Zorg ervoor dat je een schoenendoos hebt. 

  • Verzamel tien voorwerpen die een belangrijke rol in het verhaal spelen volgens jou. 

Slide 6 - Slide

Stap 5
  • Aan elk voorwerp bind je een kaartje. Op de ene kant  van dit kaartje schrijf je waarom dit voorwerp belangrijk
 is in het verhaal.

  • Op de andere kant schrijf je een citaat uit het boek waarin dit voorwerp voorkomt.
    Zet het nummer van de bladzijde in het boek erbij.

Slide 7 - Slide

Stap 6
  • De buitenkant van de doos versier je met plaatjes die iets zeggen over het boek.

  • Ook de binnenkant van de doos probeer je aantrekkelijk te maken. 

Slide 8 - Slide

Stap 7
  • Op de deksel plak je een kopie van de voorkant van het boek. Je mag de afbeelding van je boek ook van internet halen.

  • Schrijf ook je naam en klas op de deksel van de boekendoos.

Slide 9 - Slide

Stap 8
  • Presenteer je boekendoos in de klas.

  • Je presentatie duurt 3-5 minuten

Slide 10 - Slide

Voorbeeld 1
  • Wat zie je?

  • Wat vind je goed?

  • Wat vind je minder goed?

Slide 11 - Slide

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Slide 12 - Open question

Voorbeeld 2
  • Wat zie je?

  • Wat vind je goed?

  • Wat vind je minder goed?


Slide 13 - Slide

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Slide 14 - Open question

Voorbeeld 3
  • Wat zie je?

  • Wat vind je goed?

  • Wat vind je minder goed?


Slide 15 - Slide

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Slide 16 - Open question

Voorbeeld 4
  • Wat zie je?

  • Wat vind je goed?

  • Wat vind je minder goed?


Slide 17 - Slide

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video