Les 34 TIB maandag 3 november (modale werkwoorden)

Taal in de buurt, maandag 3 november
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taal in de buurt, maandag 3 november

Slide 1 - Slide

Welkom allemaal!
Hoe gaat het? 
Planning
 -   - Lesdoelen
- In een restaurant
- Modale werkwoorden
- Zelfstandig werken







Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen

- aan het einde van de les kan je je redden in een restaurant (begroeten, bestellen, iets vragen over het menu, afrekenen)

- Modale werkwoorden: kunnen – mogen – willen – moeten – zullen. Vandaag leren we wat ze betekenen, hoe je ze gebruikt en hoe je er zelf zinnen mee maakt.



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Video

We zijn vorige week gestart met H6 - thema in een restaurant. We kijken nu een filmpje over een restaurant en daarna gaan jullie zelf oefenen. Wat herken je? 
      Rollenspel - wissel om na 5 min.
Situatie: Jullie zitten in een restaurant. De een is ober, de ander is klant.
Gebruik de geprinte menu’s.

Voorbeeldzinnen/Examples
“Goedemiddag!"/"Goedenavond!" (Good afternoon/Good evening)
“Mag ik de tomatensoep en een cola, alstublieft?” (Can I have the tomato soup and a coke, please?
“Wilt u iets drinken?” (Would you like something to drink?)
"Anders nog iets?"/ "Zegt u het maar." (Anything else?/Go ahead, what would you like to have?)
 “Mag ik de rekening, alstublieft?” / “Dat is €15.” (Can I have the bill please?/That will be 15 euro's.


🎯 Doel: Zinnen gebruiken in context — niet perfect spreken, maar durven communiceren.
timer
10:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Modale werkwoorden (modal verbs)

Je gebruikt ze om een wens, toestemming, voorstel, mogelijkheid of verplichting uit te drukken
You use them to express a wish,  permission, suggestion, possibility or obligation.

voorbeelden/examples
Ik kan goed fietsen. → I can cycle well.
Jij moet werken. → You must work.
Wij willen pizza eten. → We want to eat pizza.

Slide 6 - Slide

Een modaal werkwoord vertelt iets extra’s over het andere werkwoord.
Bijvoorbeeld: fietsen is het werkwoord, en kan zegt dat het mogelijk is.
Dus: Ik kan fietsen. — ik weet hoe het moet.
Probeer eens: wat betekent Ik moet werken?
De structuur van de zin (structure)
[Subject] + [modaal werkwoord] + ... + [infinitief]
Ik kan goed koken.
Jij mag hier niet roken.
Hij moet morgen werken.



Slide 7 - Slide

Kijk goed: we hebben twee werkwoorden.
Het modale werkwoord staat naast het subject (afh. van inversie of niet aan welke kant).
Het tweede werkwoord, de infinitief, staat achteraan.
Zeg mee: Ik kan koken. – Ik kan goed koken.
(Laat ze nazeggen en kleuren eventueel de twee werkwoorden op het bord.)”
-Het modale werkwoord staat naast het subject en het andere werkwoord (de infinitief) staat aan het einde van de zin.
- Het modale werkwoord is correct vervoegd (Past zich aan aan het personaal pronomen)

Hij wil vandaag vijf rondjes in het park rennen.
Morgen kan ik het werk voor je doen (Inversie - subject staat achter het modale werkwoord)


Lees de tabel op blz. 90 even door. 
Daarna samen uitspraak oefenen. 
timer
2:00

Slide 8 - Slide

Kijk goed: we hebben twee werkwoorden.
Het modale werkwoord staat na het onderwerp tenzij inversie. 
Het tweede werkwoord, de infinitief, staat achteraan.
Zeg mee: Ik kan koken. – Ik kan goed koken.
(Laat ze nazeggen en kleuren eventueel de twee werkwoorden op het bord.)”
Modale werkwoorden
What do they mean, and when should you use which?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Kunnen (possibility)
  • Kan ik hier pinnen?
  • Kun je zwemmen? Nee, ik kan niet zwemmen
  • Kunnen jullie fietsen? Ja, wij kunnen fietsen

Kunnen = zegt iets over wat mogelijk is of over 
waar je wel of niet goed in bent.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Mogen (permission)
Ja, je mag hier roken
Nee, je mag hier niet roken

Mogen
Is iets toegestaan?
Het is verboden, het mag niet, het is niet toegestaan!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Willen (wish)
  • Ik wil graag goed Nederlands spreken
  • Ik wil de telefoon nu hebben!

Willen = Ik wil graag
Ik wil (niet): Eis 
(wish/ requirement)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Moeten (obligation)
  • Als het verkeerslicht rood is, moet je stoppen
  • Als je ziek bent, moet je sinasappels eten

Moeten 
Bij een verplichting
Iets wat nodig is

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Zullen (suggestion)

  • Zal ik wat drinken halen? (voorstel/preposition or suggestion)
  • Ik zal vanavond koken (belofte/promise)
  • Het zal wel druk zijn in de bus (blik op toekomst/looking to the future)



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4, blz. 90.
Samen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Volgende slide
Kies het juiste antwoord.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Wat .... (verplichting = obligation/ must) jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Hij ......... (wens = wish/ want)graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag krijgen.
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

What should be the 2nd verb?
Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

....... je hier roken? (toegestaan = allowed/ may)
A
kun
B
kan
C
mag
D
moet

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Hij zal met Pasen de eieren ........
A
verstopt
B
verstoppen
C
verstop
D
geverstopt

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Ik .......... (belofte = promise/ shall) de kerstboom vanavond versieren.
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

PAUZE! (15 minuten)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Werk in tweetallen.

- Maak samen opdracht 5, 6, 7 van hoofdstuk 6.

- Klaar? Leer de woordenlijst op blz. 86/Overhoor elkaar.

20:45-21:00 Tijd voor vragen. Geen vragen? Dan kan je naar huis. Vergeet niet te tekenen! - presentielijst ligt op mijn bureau.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Link

This item has no instructions

Welk nieuw woord heb je geleerd?

Slide 28 - Slide

uitvragen en op het bord schrijven