Taalverzorging

Taalverzorging
Persoonsvorm, gezegde en onderwerp
Lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
1 / 19
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taalverzorging
Persoonsvorm, gezegde en onderwerp
Lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les kun je de verschillende onderdelen van taalverzorging in een zin benoemen.

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm, gezegde en onderwerp in de volgende zin?
Peter heeft een optreden gegeven.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm, gezegde en onderwerp in de volgende zin?
De dokter prikt een naald in mijn arm.

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm, gezegde en onderwerp in de volgende zin?
Mijn moeder heeft mij twee boeken gegeven.

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Chris geeft een rondleiding door het gebouw
A
geeft
B
Chris
C
gebouw
D
rondleiding

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Het kleurboek bevat vijftien kleurplaten.
A
kleurboek
B
bevat
C
vijftien
D
kleurplaten

Slide 7 - Quiz

Wat is het gezegde in de zin:
Frans heeft de bloemen water gegeven.
A
heeft
B
de bloemen
C
Frans
D
heeft gegeven

Slide 8 - Quiz

Wat is het gezegde in de zin:
Hij heeft zijn vader een fles wijn gegeven.
A
heeft
B
zijn vader
C
Hij
D
heeft gegeven

Slide 9 - Quiz

Wat is het gezegde in de zin:
Thijs ziet een beeld staan.
A
ziet
B
Thijs
C
ziet staan
D
een beeld

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
De beker zit vol met limonade.
A
zit
B
De beker
C
beker
D
vol

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
De buschauffeur steekt zijn hand op
A
De buschauffeur
B
steekt
C
zijn hand
D
op

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
De oude man loopt over de straat
A
man
B
oude man
C
loopt
D
De oude man

Slide 13 - Quiz

Lidwoord
De
Het
Een

Slide 14 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Mensen (dierenarts, dokter, meneer, Jan)
Dieren (hond, kat, dolfijn)
Dingen (huis, fabriek, elastiekje, pizza)

Slide 15 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord EN staat er precies voor
De hond is rood --> rood is GEEN bijvoeglijk naamwoord
De rode hond --> rood is een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 16 - Slide

Typ alle ZELFSTANDIG NAAMWOORDEN uit het verhaaltje:
De oude man heeft vandaag weer een rondje gelopen. Hij heeft de honden meegenomen. Hij kwam vier mensen tegen. De buurjongen kwam ook nog langs.

Slide 17 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord:
Hij weet niet goed waarom hij een zwarte kat heeft gekocht.
A
Bijvoeglijk: kat Zelfstandig: zwarte
B
Bijvoeglijk: zwarte Zelfstandig: kat
C
Bijvoeglijk: heeft Zelfstandig: gekocht
D
Bijvoeglijk: Hij Zelfstandig kat

Slide 18 - Quiz

Wat is het lidwoord:
Hij weet niet goed waarom hij een zwarte kat heeft gekocht.
A
een
B
hij
C
kat
D
waarom

Slide 19 - Quiz