2.2 Geslachtelijke voortplanting

2.2 Geslachtelijke voortplanting
Oefenvragen
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

2.2 Geslachtelijke voortplanting
Oefenvragen

Slide 1 - Slide

Mitose
Meiose
vorming van huidcellen
diploide cellen
ongeslachtelijke voortplanting
reductiedeling
vorming van zaadcellen
dochtercellen identiek aan moedercel
haploide cellen
geslachtelijke voortplanting
vorming van eicellen
2n -> n+n -> n+n+n+n
2n -> 2n + 2n

Slide 2 - Drag question

Hoe zat dat ook al weer bij de mens?
We spreken van bevruchting als:
A
Er een embryo is ontstaan
B
De kern van de zaadcel is versmolten met de kern van de eicel
C
er een zaadcel in de eicel is gekomen
D
bevruchting? dat is toch iets met vruchten...

Slide 3 - Quiz

Eileider
Eisprong
Eierstok
Eicel
Blaasje

Slide 4 - Drag question

Baarmoeder
Eileider
Eierstok
Urineblaas
Urinebuis
Vagina

Slide 5 - Drag question

In de afbeelding is schematisch getekend hoe de vorming van geslachtscellen en de bevruchting bij de mens verlopen. Noteer bij elke cel wat voor cel het is en vul in elke cel het juiste aantal chromosomen in
46
46
46
46
46
46
Lichaamscel
Lichaamscel
Zaadcel
Eicel
Bevruchte eicel
23
23

Slide 6 - Drag question

4. Waar in het lichaam komen haploïde cellen voor? En diploïde cellen?
A
Haploïd = geslachtscellen Diploïd = lichaamscellen
B
Haploïd = lichaamscellen Diploïd = geslachtscellen

Slide 7 - Quiz

Welk nummer hoort bij welk onderdeel van het mannelijke geslachtsorgaan?
zaadbal
bijbal
prostaat
zaadblaasje
penis
zaadleider
1
2
3
4
5
6
7

Slide 8 - Drag question

Wat is bevruchting?
A
versmelten kernen eicel en stuifmeelkorrel
B
groeien van de stuifmeelbuis
C
stuifmeelkorrel komt op de stempel
D
bloemen maken nectar

Slide 9 - Quiz

Meiose I
Meiose II

Slide 10 - Drag question

Welk van onderstaande cellen is haploid?
A
Stuifmeelkorrels
B
Bloemzaadjes
C
Spermacellen
D
Huidcellen

Slide 11 - Quiz

Hoe heet het deel van de mannelijk geslachtsorgaan aangegeven met nummer 4?
A
Zaadblaasje
B
Urineblaas
C
Zaadleider
D
Prostaat

Slide 12 - Quiz

Welk nummer is de ovulatie?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Dit deel van het mannelijk geslachtsorgaan slaat de spermacellen tijdelijk op
A
Teelballen
B
Bijballen
C
Zaadblaasjes
D
Zwellichamen

Slide 14 - Quiz

In welk orgaan kunnen haploïde cellen voorkomen?
A
Prostaat
B
Urineleider
C
Zaadleider

Slide 15 - Quiz

Bij de ovulatie
A
springt de eicel uit het follikel jasje
B
wordt het baarmoederslijmvlies afgebroken
C
verdwijnt het gele lichaam
D
nestelt het bevrucht eitje zich in

Slide 16 - Quiz